Een slechte luchtkwaliteit, veroorzaakt door verontreinigende stoffen zoals fijn stof, stikstofdioxide en ozon, draagt in belangrijke mate bij tot ziekte en vroegtijdige sterfte.
Hoewel de luchtkwaliteit in België in het algemeen verbetert, wordt een aanzienlijk deel van de bevolking nog steeds blootgesteld aan concentraties die hoger liggen dan de richtlijnen voor luchtkwaliteit van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
Er zijn belangrijke regionale verschillen: de blootstelling aan fijn stof is het hoogst in het Vlaamse Gewest, terwijl de blootstelling aan stikstofdioxide het hoogst is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de blootstelling aan ozon het hoogst in het Waalse Gewest.
In internationale termen is de luchtkwaliteit in België relatief slecht: voor de meeste van de beschouwde verontreinigende stoffen scoort het land onder het EU-14-gemiddelde.
2.Fijn stof
Fijn stof (Engels: particulate matter, PM) duidt op alle microscopische deeltjes die in de lucht zweven. In het algemeen wordt onderscheid gemaakt tussen PM met een diameter kleiner dan 10 micrometer (PM10) en PM met een diameter kleiner dan 2,5 micrometer (PM2.5). Aangezien PM2.5 alleen de kleinere deeltjes van fijn stof bevat, zijn de samenstelling en de gezondheidseffecten anders dan die bij PM10.
Verwarming door huishoudens is de belangrijkste directe bron van dun fijn stof
Fijnstof kan rechtstreeks uitgestoten worden, maar ook indirect gevormd uit precursoren via chemische reacties. Volgens de meest recente Belgische cijfers (2019) is de belangrijkste directe bron van PM2.5 verwarming door huishoudens, waarbij de verbranding van hout buitensporig bijdraagt aan de emissies. Andere belangrijke bronnen van directe PM-uitstoot zijn transport, waarbij het wegverkeer het belangrijkst is, en de zware industrie. De belangrijkste precursoren van indirecte PM zijn ammoniak, stikstofoxiden en zwaveldioxide. Ammoniak wordt voornamelijk uitgestoten door de landbouwsector, met name door de veeteelt. Zwaveldioxide, zelf een luchtverontreinigende stof, is vooral afkomstig van de zware industrie [1].
Blootstelling aan fijn stof kan leiden tot hart- en vaatziekten, aandoeningen aan de luchtwegen en longkanker
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) beveelt een maximale blootstelling aan van 5 µg m-3 jaarlijkse gemiddelde concentratie en een 15 µg m-3 dagelijks gemiddelde voor PM2.5, en 15 µg m-3 jaarlijks en 45 µg m-3 dagelijks voor PM10. De gezondheidseffecten van acute blootstelling aan fijn stof omvatten een verhoogde mortaliteit ten gevolge van hart- en vaatziekten, aandoeningen van de luchtwegen en beroertes [2], en voor PM2.5 een toename in astma-aanvallen [3]. Chronische blootstelling aan PM wordt in verband gebracht met ischemische hartziekten, ademhalingsziekten en longkanker [4].
Fijnstofconcentraties zijn hoger in het Vlaamse Gewest dan in het Waalse Gewest
Om ruimtelijke patronen in de verspreiding van luchtverontreinigende stoffen op te sporen, werden de concentraties over het Belgische grondgebied in kaart gebracht. De onderstaande kaarten tonen de 2020-jaargemiddelde PM2.5- en PM10-concentraties voor elke statistische sector, de kleinste administratieve eenheid in België. De waarden worden weergegeven ten opzichte van de WHO-richtlijn voor fijnstof, als indicatie van de blootstelling van de inwoners van de sector ten opzichte van de geadviseerde waarde.
Op de kaart van PM2.5 bestaat er een duidelijke noord-zuid gradiënt in relatieve concentratie. De concentraties zijn over het algemeen hoog in het noorden van het Vlaamse Gewest, middelmatig in centraal België, met inbegrip van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en laag in het Waalse Gewest, met name in de Ardennen. Hetzelfde patroon doet zich voor bij PM10, met dit verschil dat de relatieve vervuilingsniveaus over het algemeen lager zijn dan bij PM2.5. Een mogelijke verklaring voor deze variatie is dat Vlaanderen, de dichtstbevolkte regio, in vergelijking met Wallonië meer PM-bronnen (verwarming van woningen, vervoer, landbouw inclusief intensieve veeteelt) en minder 'putten' (verwijdering door vegetatie) heeft. Terwijl voor PM10 ongeveer de helft van het land verontreiniging boven de jaarlijkse WHO-richtwaarde vertoont, heeft meer dan tweederde van het gebied niveaus boven de richtlijn voor PM2.5.
PM2.5
PM10
Relatieve concentratie van PM2.5 per statistische sector in België, 2020 Bron: eigen berekeningen o.b.v. luchtkwaliteitsdata verstrekt door IRCEL [6].
Relatieve concentratie van PM10 per statistische sector in België, 2020 Bron: eigen berekeningen o.b.v. luchtkwaliteitsdata verstrekt door IRCEL [6].
De blootstelling van de bevolking aan fijn stof is hoog maar dalende in België
De Belgische gewesten kunnen worden vergeleken in termen van blootstelling aan PM2.5 en PM10 aan de hand van de bevolkingsgewogen concentratie. Deze maat drukt de gemiddelde concentratie uit, rekening houdend met waar mensen wonen, en wordt als zodanig gebruikt als maatstaf voor blootstelling. Uit de meest recente cijfers voor het jaar 2020 blijkt een vergelijkbaar patroon voor beide soorten fijn stof: de blootstelling in het Brusselse Gewest is vergelijkbaar met het Belgische gemiddelde; en de blootstelling is aanzienlijk hoger in het Vlaamse Gewest en lager in het Waalse Gewest. Tweederde van de Belgische bevolking wordt blootgesteld aan niveaus die de langetermijnrichtwaarde van de WHO voor PM10 overschrijden en meer dan 90% van de mensen wordt blootgesteld aan niveaus boven de richtlijn voor PM2.5.
De bevolkingsgewogen concentratie doorheen de tijd geeft aan of de blootstelling aan fijn stof bij de Belgische bevolking toe- of afneemt. De trends voor beide PM-types zijn gelijkaardig, en vergelijkbaar voor alle regio's. De bevolkingsgewogen concentraties pieken in 2018 en dalen vervolgens tot een minimum in 2020. De daling van de concentratie is voor Vlaanderen minder uitgesproken dan voor de andere gewesten, en de waarde ervan is - op één uitzondering na voor PM2.5 - de hoogste in vergelijking met de rest van het land. De blootstelling in Brussel was in 2017 hoger dan gemiddeld, met een daling die haar tegen 2020 dicht bij het gemiddelde brengt. De blootstelling aan PM is veruit het laagst in het Waalse Gewest.
De daling van de blootstelling is voornamelijk het gevolg van een algemene vermindering van de PM-concentraties (niet weergegeven). Op basis van de trends die zichtbaar zijn in de grafieken voor PM2,5 en PM10, verbetert de luchtkwaliteit in België sinds 2017. Deze bevinding komt overeen met het meest recente luchtkwaliteitsrapport van IRCEL, de Intergewestelijke Cel voor het Leefmilieu, dat in 1997 begon met meten en een dalende trend in zowel de PM-concentraties als de blootstelling laat zien [5].
PM2.5
PM10
Blootstelling aan PM2.5, per gewest, 2017-2020 Bron: eigen berekeningen o.b.v. luchtkwaliteitsdata verstrekt door IRCEL [6], en bevolkingsdata verstrekt door Statbel [7].
Blootstelling aan PM10, per gewest, 2017-2020 Bron: eigen berekeningen o.b.v. luchtkwaliteitsdata verstrekt door IRCEL [6], en bevolkingsdata verstrekt door Statbel [7].
België heeft de vierde hoogste blootstelling aan fijn stof in vergelijking met gelijkaardige EU-landen
Internationaal gezien heeft België de vierde hoogste bevolkingsgewogen concentratie voor zowel PM2.5 als PM10, vergeleken met de andere EU-14 landen, ruim boven de Europese gemiddelde concentratie. [8].
PM2.5
PM10
PM2.5 bevolkingsgewogen gemiddelde concentratie (µg m-3), 2019 Bron: eigen berekeningen o.b.v. gegevens over de blootstelling aan luchtvervuiling verstrekt door het Europees Milieuagentschap [8].
PM10 bevolkingsgewogen gemiddelde concentratie (µg m-3), 2019 Bron: eigen berekeningen o.b.v. gegevens over de blootstelling aan luchtvervuiling verstrekt door het Europees Milieuagentschap [8].
3.Stikstofdioxide
Stikstofoxiden (NOx), waaronder stikstofdioxide (NO2) en stikstofmonoxide (NO), worden samen gevormd en uitgestoten als gevolg van verbranding, zoals in automotoren en elektriciteitscentrales. NO is een kleurloos gas dat onschadelijk is aan de huidige atmosferische concentraties, terwijl de NO2 in de lucht een ernstig gevaar voor de gezondheid vormt.
Het wegverkeer is met voorsprong de belangrijkste bron van stikstofdioxide-emissies
Transport is de belangrijkste bron van NOx-emissies, waarbij het wegverkeer verreweg de belangrijkste bijdrage levert, gevolgd door de scheepvaart (zowel de zeevaart als de binnenvaart) en het luchtverkeer [1]. De blootstelling aan NO2 als gevolg van het wegverkeer wordt nog verhoogd doordat de emissies op geringe hoogte plaatsvinden en vaak in dichtbevolkte gebieden [9], en in zogenaamde 'streetcanyons', waar de verontreinigende stof vast komt te zitten in smalle wegen met hoge aangrenzende gebouwen [5]. Andere, minder belangrijke bronnen zijn de industrie en de landbouw.
Blootstelling aan stikstofdioxide kan leiden tot infecties en chronische aandoeningen van de luchtwegen
Voor NO2 is de WHO-aanbevolen maximale blootstelling 10 µg m-3 voor het jaarlijks gemiddelde, en 25 µg m-3 voor de dagelijkse waarde. Langdurige blootstelling aan NO2 wordt in verband gebracht met sterfte door chronische longziekten en acute infecties van de lagere luchtwegen [4].
Hogere stikstofdioxideconcentraties in de steden in vergelijking met het platteland
Op de verontreinigingskaart voor NO2 zijn de concentraties in het algemeen hoger in het Vlaamse Gewest en het noorden van het Waalse Gewest, waaronder de stroomgebieden van de Samber en de Maas, dan in de Ardennen. Aangezien het wegverkeer de belangrijkste bron van NOx is, zijn grote steden en belangrijke snelwegen op de kaart gemakkelijk in het rood te herkennen. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, een sterk verstedelijkt gebied, vertoont een grote vervuiling, met uitzondering van het bosrijke zuidoosten. Ongeveer 40% van het Belgische grondgebied heeft vervuilingswaarden boven de jaarlijkse WHO-richtwaarde voor NO2.
Relatieve concentratie van NO2 per statistische sector in België, 2020 Bron: eigen berekeningen o.b.v. luchtkwaliteitsdata verstrekt door IRCEL [6].
Blootstelling aan stikstofdioxide in België neemt af
Indien we, zoals hierboven, opnieuw de bevolkingsgewogen gemiddelde concentratie als maat gebruiken, is de blootstelling aan NO2 het hoogst in het Brusselse Gewest, gevolgd door het Vlaamse Gewest, en veel lager in het Waalse Gewest, dat minder stedelijke centra heeft. In heel België wordt 20% van de bevolking langdurig blootgesteld aan NO2-niveaus die boven de richtwaarde van de WHO liggen.
In alle regio's zijn de concentraties gestaag gedaald. Brussel staat steeds bovenaan maar heeft ook de sterkste daling in blootstelling gekend, waardoor het de andere gewesten heeft genaderd. De dalende trend in de bevolkingsgewogen concentratie is vergelijkbaar voor de andere gewesten, hoewel iets kleiner voor het Waalse gewest.
De algemene daling van de blootstelling is voornamelijk het gevolg van een algemene daling van de NO2-concentraties (niet weergegeven). Net als bij fijn stof komen deze waarnemingen overeen met het meest recente verslag over de luchtkwaliteit uitgegeven door IRCEL. De luchtkwaliteitmetingen sinds 1997 bevestigen een dalende trend in NO2-concentraties [5].
Blootstelling aan NO2, per gewest, 2017-2020 Bron: eigen berekeningen o.b.v. luchtkwaliteitsdata verstrekt door IRCEL [6], en bevolkingsdata verstrekt door Statbel [7].
België heeft de vijfde hoogste blootstelling aan stikstofdioxide in vergelijking met gelijkaardige EU-landen
Internationaal gezien heeft België de vijfde hoogste bevolkingsgewogen concentratie voor NO2 in vergelijking met de andere EU-14 landen, ruim boven de gemiddelde Europese concentratie [8].
NO2 bevolkingsgewogen gemiddelde concentratie (µg m-3), 2019 Bron: eigen berekeningen o.b.v. gegevens over de blootstelling aan luchtvervuiling verstrekt door het Europees Milieuagentschap [8].
4.Ozon
Ozon (O3) is een zeer reactief gas, waardoor het schadelijk is voor zowel mensen als ecosystemen. Hoewel O3 in de stratosfeer, tientallen kilometers hoog in de atmosfeer, levensvormen beschermt tegen de schadelijkste zonnestraling, vormt ozon in de lagere troposfeer een ernstig gevaar voor de gezondheid.
Er is meer ozon in de zomer, vooral op zonnige dagen
O3 wordt niet rechtstreeks uitgestoten maar ontstaat in de atmosfeer uit chemische reacties onder invloed van zonlicht. O3 wordt gevormd uit zogenaamde precursoren, waaronder stikstofoxiden, methaan en vluchtige organische stoffen. Bijgevolg is de O3-concentratie sterk afhankelijk van het weer, het seizoen, het tijdstip van de dag en de uitstoot van precursoren. Op korte tijdschaal is er overdag en op zonnige dagen meer O3. Over het jaar genomen zijn de O3-concentraties hoger in de zomer, waarbij het ozonpiekseizoen in België van april tot september loopt. In de atmosfeer bestaat een chemisch evenwicht tussen O3 en NO enerzijds, en O2 (zuurstof) en NO2 anderzijds. Het belangrijkste gevolg hiervan is dat NO, zoals uitgestoten door het wegverkeer, ozon afbreekt en omvormt tot NO2[5].
Ozonpieken veroorzaken ademhalingsproblemen en vroegtijdige sterfte
Vanwege het seizoen- en daggebonden karakter zijn de WHO-richtwaarden voor O3 gebaseerd op de dagelijkse maximale 8-uurgemiddelde concentratie, en wordt alleen rekening gehouden met de waarden in het hoogseizoen. De dagelijkse richtlijn is 100 µg m-3, de jaarlijkse limiet is 60 µg m-3 voor de 8-uurs maximumwaarden, gemiddeld over het ozonpiekseizoen. De acute effecten omvatten sterfte bij volwassenen, dagen met licht verminderde activiteit, ziekenhuisopnames voor ademhalingsproblemen, gebruik van bronchodilatoren door volwassenen, dagen met hoest, en problemen met de lagere luchtwegen bij kinderen. Er bestaat nog grote onzekerheid over de effecten van chronische O3-blootstelling. Sommige studies vinden een zwak verband tussen langdurige blootstelling aan O3 en totale sterfte en respiratoire sterfte [4].
Het platteland heeft hogere ozonconcentraties dan de steden
Op de verontreinigingskaart voor O3 zijn de concentraties in het algemeen hoger in het Waals Gewest dan in het Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het ruimtelijke patroon van O3 blijkt bij benadering omgekeerd aan dat van NO2. De waarschijnlijke verklaring is dat het NO dat samen met NO2 door auto's en andere voertuigen wordt uitgestoten, de lokaal gevormde ozon door chemische reacties afbreekt. Het resultaat is dat de concentraties in stedelijke gebieden en op drukke snelwegen lager zijn dan op het platteland, waardoor blootstelling aan ozon vooral een landelijk probleem is.
Relatieve concentratie van O3 per statistische sector in België, 2020 Bron: eigen berekeningen o.b.v. luchtkwaliteitsdata verstrekt door IRCEL [6].
De blootstelling aan ozon is de afgelopen jaren stabiel gebleven
Wat de bevolkingsgewogen O3-concentratie in 2020 betreft, is de blootstelling in het Vlaamse Gewest vergelijkbaar met het Belgische gemiddelde, terwijl zij in het Waalse Gewest iets hoger is en in het Brusselse Gewest aanzienlijk lager. In België wordt de gehele bevolking blootgesteld aan O3-concentraties boven de jaarlijkse WHO-richtwaarde.
Er is geen duidelijke trend wat betreft de concentraties in de afgelopen jaren. Volgens de langere meetreeksen in het luchtkwaliteitsrapport van IRCEL is er echter een licht stijgende trend in de O3-concentraties en -blootstelling over de afgelopen drie decennia [5]. Dit staat in contrast met de andere luchtverontreinigende stoffen in kwestie, die een gestage daling vertonen.
Blootstelling aan O3, per gewest, 2017-2020 Bron: eigen berekeningen o.b.v. luchtkwaliteitsdata verstrekt door IRCEL [6], en bevolkingsdata verstrekt door Statbel [7].
België heeft de zesde laagste blootstelling aan ozon in vergelijking met gelijkaardige EU-landen
De Europese vergelijking van de blootstelling aan ozon is niet gebaseerd op de gemiddelde concentratie, zoals het geval is voor de WHO-richtlijnen, maar op een maat die SOMO35 wordt genoemd: de som van de gemiddelden (dagelijks maximum van 8 uur) boven 35 ppb. Aangezien dit een cumulatief cijfer is, zijn voor SOMO35 hoge waarden mogelijk in vergelijking met maten die gebaseerd zijn op gemiddelden.
België heeft de zesde laagste bevolkingsgewogen SOMO35 voor O3 in vergelijking met de andere EU-14 landen, ruim onder de gemiddelde Europese concentratie [8].
SOMO35bevolkingsgewogen gemiddelde concentratie (µg dagen m-3), 2019 Bron: eigen berekeningen o.b.v. gegevens over de blootstelling aan luchtvervuiling verstrekt door het Europees Milieuagentschap [8].
Een slechte luchtkwaliteit vormt het grootste milieugezondheidsrisico en is wereldwijd verantwoordelijk voor miljoenen vroegtijdige sterfgevallen en verloren gezonde levensjaren. Blootstelling aan luchtverontreiniging leidt tot ademhalingsaandoeningen, hart- en vaatziekten en longkanker. Kwetsbare groepen, waaronder jonge kinderen, ouderen en mensen met longaandoeningen en astma, lopen extra risico. Voorbeelden van luchtverontreinigende stoffen zijn fijn stof, stikstofdioxide en ozon [4].
Om de luchtkwaliteit en de volksgezondheid te verbeteren, publiceert de WHO de Air Quality Guidelines, een reeks aanbevolen grenswaarden voor specifieke luchtverontreinigende stoffen. De richtlijnen zijn in 2021 voor het laatst bijgewerkt op basis van recente wetenschappelijke gegevens en bevatten aanbevelingen voor dagelijkse concentraties en langetermijngemiddelden [4]. Naast de richtlijnen van de WHO handhaaft de Europese Unie wettelijk bindende luchtkwaliteitsnormen. De EU-normen zijn minder streng dan de overeenkomstige WHO-richtwaarden, aangezien deze het resultaat zijn van politieke onderhandelingen, en zowel de gezondheid als economische haalbaarheid in aanmerking nemen [9].
De luchtverontreinigende stoffen die hier behandeld worden zijn fijnstof met aerodynamische diameters <2,5 µm en <10 µm (PM2.5 en PM10), stikstofdioxide (NO2) en ozon (O3). De beoordeling van de luchtkwaliteit is gebaseerd op gegevens verstrekt door IRCEL, in de vorm van hogeresolutiekaarten met de jaarlijkse gemiddelde concentratie voor de jaren 2017 tot en met 2020. De verontreinigingskaarten zijn het resultaat van hogeresolutiemodellen, gekalibreerd aan de hand van feitelijke metingen maar nog steeds met een zekere mate van onzekerheid [6]. De blootstelling aan luchtverontreiniging wordt benaderd aan de hand van de bevolkingsgewogen gemiddelde concentratie, gebruikmakende van bevolkingsgegevens verstrekt door Statbel [7].
Definities
Concentratie, bronnen en putten
De luchtkwaliteit kan worden gekwantificeerd aan de hand van de concentratie van bekende luchtverontreinigende stoffen. De concentratie van luchtverontreiniging wordt gewoonlijk uitgedrukt in de vorm van massaconcentratie, waarbij de massa van een verontreinigende stof in een volume lucht wordt weergegeven. Aangezien deze massa gewoonlijk zeer klein is in vergelijking met de ruimte die zij inneemt, is een gebruikelijke eenheid microgram per kubieke meter (µg m-3; een microgram is gelijk aan een miljoenste gram).
De concentratie van luchtverontreinigende stoffen is afhankelijk van bronnen (direct of indirect) en 'putten', dat wil zeggen factoren of processen die de stof respectievelijk uitstoten of verwijderen. Emissies en verwijderingen worden gewoonlijk per tijd uitgedrukt, bijvoorbeeld als kilogram per uur of ton per jaar.
Bevolkingsgewogen gemiddelde concentratie
De bevolkingsgewogen gemiddelde concentratie wordt gebruikt als indicator van de blootstelling van de bevolking aan luchtverontreiniging. Het wordt gebruikt om de concentratiewaarden te aggregeren tot een groter gebied. In plaats van een eenvoudige "ruimtelijk gemiddelde" concentratie van het gebied te berekenen, wordt de bevolking op elke locatie in aanmerking genomen als gewicht voor het overeenkomstige concentratieniveau. Aangezien het informatie bevat over zowel de luchtkwaliteit als de plaats waar mensen wonen, kan het dienen als maatstaf voor de blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen.
Orellano, P., Reynoso, J., Quaranta, N., Bardach, A., & Ciapponi, A. (2020). Short-term exposure to particulate matter (PM10 and PM2.5), nitrogen dioxide (NO2), and ozone (O3) and all-cause and cause-specific mortality: Systematic review and meta-analysis. https://doi.org/10.1016/j.envint.2020.105876
Orellano, P., Quaranta, N., Reynoso, J., Balbi, B., & Vasquez, J. (2017). Effect of outdoor air pollution on asthma exacerbations in children and adults: Systematic review and multilevel meta-analysis. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0174050
Een derde van de bevolking van 15 jaar en ouder (33%) heeft een laag niveau van gezondheidsvaardigheden, wat betekent dat ze niet over voldoende vaardigheden beschikken om beslissingen te nemen over hun gezondheid.
Lagere niveaus van gezondheidsvaardigheden komen vaker voor bij vrouwen (35%) dan bij mannen (32%), en in Brussel en Wallonië (resp. 38% en 36%) dan in Vlaanderen (29%).
Mensen met een slechte gezondheid, ouderen en lager opgeleiden hebben lagere gezondheidsvaardigheden; met andere woorden, mensen die meer behoefte hebben aan gezondheidszorg en gezondheidsbevordering, zijn degenen die het minst profiteren van dergelijke interventies.
Het is daarom belangrijk om mensen met lage gezondheidsvaardigheden te identificeren en de communicatie naar deze mensen toe aan te passen. Het is daarnaast echter ook belangrijk om de gezondheidsvaardigheden van de bevolking te verbeteren.
2.Achtergrond
Gezondheidsvaardigheden worden gedefinieerd als "de kennis, motivatie en competenties van mensen om toegang te krijgen tot gezondheidsinformatie, deze te begrijpen, te beoordelen en toe te passen om oordelen te vellen en beslissingen te nemen in het dagelijks leven met betrekking tot gezondheidszorg, ziektepreventie en gezondheidsbevordering om de kwaliteit van leven doorheen de levensloop te behouden of te verbeteren" [1]. Beperkte gezondheidsvaardigheden worden in verband gebracht met een slechte gezondheid, inadequaat gezondheidsgerelateerd gedrag, gebruik van gezondheidszorg, therapietrouw, zelfzorgbeheer en hogere sterftecijfers [2-4]. Een Belgische studie toonde aan dat een lage gezondheidsgeletterdheid verband houdt met een groter gebruik van gezondheidsdiensten, in het bijzonder de gespecialiseerde zorg [5]. Er wordt ook verondersteld dat gezondheidsvaardigheden een bemiddelende rol speelt tussen sociaaleconomische status en gezondheidsverschillen en een instrument kunnen zijn tegen gezondheidsverschillen [6]. Gezondheidsvaardigheden worden tegenwoordig erkend als een belangrijke gezondheidsdeterminant en krijgt steeds meer aandacht op internationaal, nationaal en regionaal niveau [7,8]. Meer informatie over acties op het gebied van gezondheidsvaardigheden in België is beschikbaar in het rapport van het KCE[9].
Gezondheidsvaardigheden werden in 2014 en 2016 gemeten in België met behulp van online enquêtes en een gemakssteekproef van de leden van een Belgisch ziekenfonds. In 2018 zijn gezondheidsvaardigheden opgenomen in de Gezondheidsenquête (HIS) 2018 en daarom voor het eerst gemeten met een landelijk representatieve steekproef. De HIS 2018 maakte gebruik van de HLS-EU-Q6-vragenlijst, een generiek en subjectief instrument aangepast aan de Europese context. Met dit instrument wordt eerst een score voor gezondheidsvaardigheden berekend, daarna worden de scores gegroepeerd in drie categorieën:
Voldoende niveau van gezondheidsvaardigheden
Beperkt niveau van gezondheidsvaardigheden
Onvoldoende niveau van gezondheidsvaardigheden
Eerst wordt de verdeling van deze niveaus per gewest weergegeven, en vervolgens wordt het aandeel mensen met een laag niveau van gezondheidsvaardigheden verder geanalyseerd in de bevolking van 15 jaar en ouder. Een categorie van lage gezondheidsvaardigheden wordt geconstrueerd door de groepen met een "beperkt" en "onvoldoende" niveau van gezondheidsvaardigheden samen te voegen.
3.Verdeling van de niveaus van gezondheidsvaardigheden
In 2018 beschikte 66,6% van de bevolking van 15 jaar en ouder over voldoende gezondheidsvaardigheden, 27,8% over een beperkt niveau van gezondheidsvaardigheden, en 5,6% over een onvoldoende niveau. Zo had een derde van de bevolking (33,4%) een laag niveau van gezondheidsvaardigheden.
In Vlaanderen (69,3%) hebben meer mensen een voldoende niveau van gezondheidsvaardigheden dan in Wallonië (62,7%) en Brussel (63,2%). Het verschil komt voornamelijk van mensen met een beperkt niveau van gezondheidsvaardigheden, aangezien het aandeel mensen met onvoldoende gezondheidsvaardigheden in de 3 gewesten gelijk is.
Verdeling van de niveaus van gezondheidsvaardigheden in de bevolking van 15 jaar en ouder, volgens gewest, België, 2018 Bron: Gezondheidsenquête, Sciensano [12]
4.Laag niveau van gezondheidsvaardigheden
Toestand in 2018
België
In België had in 2018 33,4% van de bevolking een laag niveau van gezondheidsvaardigheden. Dit aandeel was lager bij mannen (31,7%) dan bij vrouwen (35,0%). Lage gezondheidsvaardigheden kwamen vaker voor bij mensen van 75 jaar en ouder (38,7% voor mannen en 50,4% voor vrouwen) en onder jongeren van 15 tot 24 jaar (32,8% voor mannen en 44,6% voor vrouwen).
Prevalentie van lage niveaus van gezondheidsvaardigheden in de bevolking van 15 jaar en ouder, volgens leeftijd en geslacht, België, 2018 Bron: Gezondheidsenquête, Sciensano [12]
Regionale verschillen
Bij mannen was de prevalentie van een laag niveau van gezondheidsvaardigheden hoger in Brussel en Wallonië (respectievelijk 37,7% en 36,0%) dan in Vlaanderen (28,8%).
Bij vrouwen waren de verschillen tussen de gewesten kleiner; toch kende Wallonië nog steeds een hogere prevalentie van lage gezondheidsvaardigheden.
Prevalentie van lage niveaus van gezondheidsvaardigheden in de bevolking van 15 jaar en ouder, volgens geslacht en gewest, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [12]
Sociaaleconomische verschillen
Het niveau van gezondheidsvaardigheden is sterk verbonden met het opleidingsniveau. Mensen met het laagste opleidingsniveau hebben bijna twee keer meer kans op lage gezondheidsvaardigheden dan mensen met het hoogste opleidingsniveau. Het is echter opmerkelijk dat onder mensen met een tertiaire opleiding 28,1% nog steeds lage gezondheidsvaardigheden hebben.
Prevalentie van lage niveaus van gezondheidsvaardigheden in de bevolking van 15 jaar en ouder, volgens opleidingsniveau, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [12]
Aangezien leefstijlfactoren sterk worden beïnvloed door leeftijd, moeten vergelijkingen tussen gewesten en opleidingsniveaus worden gestandaardiseerd volgens leeftijd om een vergelijkbare leeftijdsstructuur te bekomen.
HLS-EU-Q6-vragenlijst
De European Health Literacy Survey (HLS-EU) is ontwikkeld door het HLS-EU Consortium om gezondheidsvaardigheden in Europese landen te meten en te vergelijken op basis van het definitie- en conceptiemodel voorgesteld door Sorensen et al. [10]. De originele versie is samengesteld uit 47 items; een verkorte versie van 6 items werd gemaakt om de opname van de vragenlijst in bevolkingsonderzoeken te vergemakkelijken. De correlatie van de resultaten tussen de 47 items-vragenlijst en de 6 items-vragenlijst was 0,896 [11]. De vragenlijst evalueert de drie domeinen van gezondheidsvaardigheden, namelijk gezondheidszorg, preventie en gezondheidsbevordering, en de vier dimensies van gezondheidsvaardigheden, namelijk het verwerven en verkrijgen van consistente gezondheidsinformatie, het begrijpen van de informatie, het evalueren en beoordelen van de informatie, en de daadwerkelijke toepassing en gebruik van de informatie.
Referenties
Sorensen K, Pelikan JM, Röthlin F, Ganahl K, Slonska Z, Doyle G, et al. Health literacy in Europe: comparative results of the European health literacy survey (HLS-EU). Eur J Public Health. 2015;25(6):1053-8.
Okan O, Bauer U, Levin-Zamir D, Pinheiro P, Sørensen K. International Handbook of Health Literacy: Research, practice and policy across the lifespan. Policy Press; 2019. pp. 766.
Nutbeam D. Defining and measuring health literacy: what can we learn from literacy studies? Int J Public Health. 2009;54(5):303–5.
Van den Broucke S. Health literacy: a critical concept for public health. Arch Public Health. 2014;72(1):10.
Vandenbosch J, Broucke SV den, Vancorenland S, Avalosse H, Verniest R, Callens M. Health literacy and the use of healthcare services in Belgium. J Epidemiol Community Health. 2016;70(10):1032-8.
Stormacq C, Van den Broucke S, Wosinski J. Does health literacy mediate the relationship between socioeconomic status and health disparities? Integrative review. Health Promot Int. 2019;34(5):e1-17.
Quaglio G, Sørensen K, Rübig P, Bertinato L, Brand H, Karapiperis T, et al. Accelerating the health literacy agenda in Europe. Health Promot Int. 2017;32(6):1074-80.
Kickbusch I, Pelikan JM, Apfel F, Tsouros AD, World Health Organization, editors. Health literacy: the solid facts. Copenhagen: World Health Organization Regional Office for Europe; 2013. pp. 73.
Rondia K, Adriaenssens J, Van Den Broucke S, Kohn L. Health literacy: what lessons can be learned from the experiences of other countries? Health Services Research (HSR) Brussels: Belgian Health Care Knowledge Centre (KCE); 2019. KCE Reports 322. D/2019/10.273/63.
Sorensen K, Van den Broucke S, Fullam J, Doyle G, Pelikan J, Slonska Z, et al. Health literacy and public health: a systematic review and integration of definitions and models. BMC Public Health. 2012;12:80.
Sorensen K, Van den Broucke S, Pelikan JM, Fullam J, Doyle G, Slonska Z, et al. Measuring health literacy in populations: illuminating the design and development process of the European Health Literacy Survey Questionnaire (HLS-EU-Q). BMC Public Health. 2013;13:948.
Charafeddine R, Demarest S, Berete F. Gezondheidsenquête 2018: Gezondheidsvaardigheden [Internet]. Brussels, Belgium: Sciensano; 2020. Report No.: D/2019/14.440.72. Available from: https://www.sciensano.be/nl/projecten/gezondheidsenquete-0
In 2018 rookte 15% van de Belgische bevolking dagelijks, wat lager is dan het EU-15-gemiddelde. Het aandeel dagelijkse rokers is hoger bij mannen (18%) dan bij vrouwen (12%), en hoger in Wallonië (18%) dan in Brussel (16%) en Vlaanderen (13%).
De prevalentie van dagelijks roken is tussen 1997 en 2018 met 40% afgenomen.
4,1% van de bevolking was in 2018 regelmatig gebruiker van e-sigaretten in België, hoger dan het EU-15-gemiddelde.
De sociaaleconomische verschillen in rookgedrag zijn groot: het aandeel dagelijkse rokers en gebruikers van elektronische sigaretten is 2,4 keer kleiner bij hoger opgeleiden dan bij lager opgeleiden.
17% van de jongeren (11-18 jaar) hebben minstens één keer tabak geprobeerd en 3.8% roken dagelijks.
Dagelijks roken bij jongeren is significant afgenomen tussen 2006 en 2018.
In 2018 hebben meer jongeren e-sigaretten geprobeerd dan gewone sigaretten.
2.Dagelijks en regelmatig roken - volwassenen
Het aantal occasionele rokers blijft stabiel
In 2018 rookte 19% van de bevolking. Hiervan waren 15% dagelijkse rokers (inclusief 4,7% zware rokers, d.w.z. meer dan 20 sigaretten per dag) en 4% occasionele rokers. De tijdstrend is geruststellend met een afname van 40% van het aantal dagelijkse rokers tussen 1997 en 2018. Een steeds kleiner deel van de rokers zijn zware rokers: in 2018 nog maar 4,7% van de Belgische bevolking (-52% in vergelijking met 1997).
In België zijn meer mannen dagelijkse rokers dan vrouwen
In 2018 rookten meer mannen (18%) dan vrouwen (12%) dagelijks. De prevalentie van dagelijkse roken bij mannen van 25 tot 64 jaar bedraagt meer dan 20%, en is bijgevolg nog steeds zorgwekkend. Bij vrouwen neemt de prevalentie toe met de leeftijd, tot een piek van 17% voor vrouwen tussen de 55 en 64 jaar. Tussen de leeftijd van 15 en 44 jaar roken twee keer zoveel mannen als vrouwen. Tussen de leeftijd van 45 en 64 jaar roken minder mannen en meer vrouwen in vergelijking met de voorgaande leeftijden. Op oudere leeftijd is het aandeel dagelijkse rokers lager, met vergelijkbare percentages bij beide geslachten. Dit kan voor een deel te wijten zijn aan een gezondheidsselectie-effect, bijvoorbeeld omdat niet-rokers langer leven.
Prevalentie dagelijks roken bij de bevolking van 15 jaar en ouder, volgens leeftijd en geslacht, België, 2018 Bron: Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
Het percentage dagelijkse rokers is hoger in Wallonië
De prevalentie van dagelijks roken is hoger in Wallonië (18%) dan in Brussel (16%) en in Vlaanderen (13%).
Roken sterk gedaald sinds 1997
Sinds 1997 werd een relatieve afname van 38% bij mannen en 32% bij vrouwen waargenomen in de prevalentie van dagelijks roken in België. Bij jongeren (15-24) werd in 2018 een belangrijke afname van dagelijkse rokers (-35%) waargenomen ten opzichte van 2013. Bij vrouwen werd in 2013 aanvankelijk een stijging waargenomen, waardoor in 2013 meer jonge vrouwen rookten dan mannen; in 2018 keerde deze trend echter om met een belangrijke daling (-59%) in de prevalentie van dagelijks roken.
Prevalentie dagelijks roken bij de bevolking van 15-24 jaar volgens geslacht, België, 1997-2018 Bron: Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
De prevalentie van dagelijks roken is sinds 1997 in alle gewesten en bij beide geslachten afgenomen; de daling was het grootst bij mannen in Vlaanderen en bij vrouwen in Brussel.
Mannen
Vrouwen
Prevalentie dagelijks roken bij mannen van 15 jaar en ouder volgens gewest, 1997-2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
Prevalentie dagelijks roken bij vrouwen van 15 jaar en ouder volgens gewest, 1997-2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
Mensen met een laag opleidingsniveau roken vaker dagelijks
Na correctie voor leeftijd hadden mensen met een lager middelbaar scholingsniveau de hoogste prevalentie van dagelijks roken, en hadden ze 3,1 keer meer kans om dagelijkse roker te zijn dan mensen met de hoogste opleiding. Mensen met het laagste scholingsniveau hadden 2,3 keer meer kans om dagelijkse roker te zijn dan mensen met het hoogste opleidingsniveau.
Het aandeel dagelijkse rokers is in bijna alle opleidingsniveaus gedaald, behalve het lager middelbaar scholingsniveau. Uit opeenvolgende cross-sectionele bevragingen kan echter niet afgeleid worden of deze trends te wijten zijn aan effectieve veranderingen in rookgewoonten, dan wel aan een selectie-effect van niet-rokende mensen die langer leven.
Prevalentie dagelijks roken volgens opleidingsniveau, België, 1997-2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
Belgische vrouwen zijn minder dagelijkse rokers dan het EU-15-gemiddelde
Prevalentie dagelijks roken bij mannen, volgens land (EU-15), 2019 of dichtstbijzijnde jaar Bron: OESO Gezondheidsgegevens [2]
Prevalentie dagelijks roken bij vrouwen, volgens land (EU-15), 2019 of dichtstbijzijnde jaar Bron: OESO Gezondheidsgegevens [2]
3.Regelmatig gebruik van de e-sigaret - volwassenen
Jongeren gebruiken meer e-sigaretten dan hun ouders
In 2018 was de prevalentie van regelmatig gebruik van e-sigaretten in België (4,1%) hoger bij mannen (5,5%) dan bij vrouwen (2,7%). Het is het hoogst bij jonge mannen (15-34 jaar) en het laagst bij mensen ouder dan 65 jaar.
Prevalentie van regelmatig (minimaal 1x / week) gebruik van e-sigaretten onder de bevolking van 15 jaar en ouder, volgens leeftijd en geslacht, België, 2018 Bron: Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
Hoger aandeel e-sigaretgebruikers in Vlaanderen
De prevalentie van regelmatig gebruik van e-sigaretten was hoger bij mannen in Vlaanderen (5,9%) en in Wallonië (5,5%) dan in Brussel (3,5%). Het was hoger bij vrouwen in Vlaanderen (3,0%) en Brussel (2,9%) dan in Wallonië (2,2%).
Prevalentie van regelmatig (minstens 1x / week) gebruik van e-sigaretten bij de bevolking van 15 jaar en ouder volgens geslacht en gewest, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
Mensen met een lager opleidingsniveau gebruiken vaker e-sigaretten
Mensen met een middelbaar scholingsniveau (hoger of lager) hebben 2,4 keer meer kans om regelmatig e-sigaretten te gebruiken dan mensen met een hoger opleidingsniveau.
Prevalentie van regelmatig (minstens 1x / week) gebruik van e-sigaretten bij de bevolking van 15 jaar en ouder volgens opleidingsniveau, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
Meer Belgen gebruiken e-sigaretten dan het EU-15 gemiddelde
De Eurobarometer 458 is de enige bron van vergelijkbare informatie over het gebruik van elektronische sigaretten op Europees niveau. Vanwege de beperkte steekproef moeten vergelijkingen echter met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. In 2017 had België een groter aandeel gebruikers dan het EU-15-gemiddelde.
Prevalentie van regelmatig (minstens 1x / week) gebruik van e-sigaretten bij de bevolking van 15 jaar en ouder volgens land (EU-15), 2017 Bron: Eurobarometer 458 [3]
4.Dagelijks en regelmatig roken - adolescenten
In 2018 rookte 3,8% van de jongeren tussen 11 en 18 jaar op de middelbare school dagelijks
Uit de Belgische HBSC-studies van 2018 blijkt dat 17% van de jongeren aangaf minstens één keer tabak te hebben geprobeerd. Opvallend is dat een groter deel van de jongens (19%) tabak had geprobeerd in vergelijking met de meisjes (16%).
Op de middelbare school rookte 3,8% van de jongeren dagelijks. Er wordt een toename waargenomen naargelang de leeftijd, waarbij adolescenten van 17-18 jaar het vaakst roken. Het verschil tussen jongens en meisjes is vooral duidelijk in deze leeftijdsgroep, meer jongens (15%) roken dagelijks dan meisjes (11%).
Prevalentie dagelijks roken bij jongeren tussen de 11 en 18 jaar volgens leeftijd en geslacht, België, 2018 Bron : Eigen berekening, ongewogen Belgisch gemiddelde op basis van HBSC Franse Gemeenschap [4] en HBSC Vlaamse Gemeeschap [5]
Jongeren in de Franse Gemeenschap zijn waarschijnlijker om dagelijks te roken
De mediane leeftijd waarop met tabak geëxperimenteerd werd, is 14 jaar in de Franse Gemeenschap en 15 jaar in de Vlaamse Gemeenschap. In de Franse Gemeenschap waren er meer jongeren dagelijkse rokers in vergelijking met Vlaamse Gemeenschap (4,4% vs 3,4%).
Dagelijks roken is significant afgenomen in 2018 in vergelijking met in 2006
In beide regio’s daalde de prevalentie van jongens en meisjes die rapporteerden dat ze dagelijks roken tussen 2006 en 2018. In 2006 waren 9,3% van de meisjes en 10% van de jongens dagelijkse rokers. Er was een daling in dagelijks roken naar 3,2% bij meisjes en 4,5% bij jongens in 2018.
In 2018 was er een hogere prevalentie van dagelijks roken bij jongens en meisjes in de Franse Gemeenschap in vergelijking met de Vlaamse Gemeenschap.
Jongeren in het beroepsonderwijs zijn waarschijnlijker om dagelijks te roken in beide regio’s
In beide regio’s zijn er per onderwijstraject verschillen in de patronen van dagelijks roken. In de Franse Gemeenschap roken leerlingen in het beroepsonderwijs meer (19%), gevolgd door leerlingen in het technisch onderwijs (14%) en in het algemeen onderwijs (4,1%). In de Vlaamse Gemeenschap rookten leerlingen in het algemeen onderwijs het minst (1,5%), vergeleken met leerlingen in het technisch onderwijs (7,5%) en het beroepsonderwijs (13%).
Belgische jongeren vergeleken gunstig met het EU-15 gemiddelde van huidig tabaksgebruik
Gemiddeld 15% van de 15-jarige meisjes en 14% van de 15-jarige jongens in de EU-15-landen geven aan dat ze minstens één keer rookten in de afgelopen 30 dagen. België zit onder het EU-15 gemiddelde met 12% van de 15-jarige jongens en 11% van de 15-jarige meisjes die aangeven in deze periode gerookt te hebben.
Jongens
Meisjes
Prevalentie van 15-jarige jongens die rookten in de afgelopen 30 dagen volgens land (EU-15), 2018 Source: HBSC internationaal rapport [6]
Prevalentie van 15-jarige meisjes die rookten in de afgelopen 30 dagen volgens land (EU-15), 2018 Source: HBSC internationaal rapport [6]
5.Gebruik van elektronische sigaretten - adolescenten
In 2018 probeerden 19% van de adolescenten in België ooit een e-sigaret, wat een hoger percentage is dan voor conventionele sigaretten. Er waren meer jongens (24%) dan meisjes (15%) die aangaven dat ze een e-sigaret hadden geprobeerd.
E-sigaret gebruik neemt toe met de leeftijd bij jongens
In 2018 was de prevalentie van jongens die een e-sigaret hadden gebruikt in de afgelopen 30 dagen voor het onderzoek het hoogst bij de oudere leeftijdsgroepen (17-18 jaar). Bij meisjes gebruikten de 15-16-jarigen de e-sigaret het meest.
In de Franse Gemeenschap gebruiken meer jongeren e-sigaretten dan in de Vlaamse Gemeenschap
In totaal gebruikten 4,9% van de meisjes en 9,9% van de jongens een e-sigaret in de 30 dagen voor het onderzoek. Meisjes en jongens in de Franse Gemeenschap gebruikten meer e-sigaretten dan die in de Vlaamse Gemeenschap.
Jongeren in het algemeen onderwijs zijn het minst waarschijnlijk om e-sigaretten te gebruiken
Wat betreft het gebruik van e-sigaretten per onderwijsvorm, rapporteerden adolescenten in het algemeen onderwijs het minste gebruik (5,8%). Adolescenten in het beroepsonderwijs gebruikten het meest (13%) e-sigaretten gevolgd door die in het technisch onderwijs (11%). Regionale verschillen werden vooral gezien in het technisch en algemeen onderwijs, waar jongeren in de Vlaamse Gemeenschap minder e-sigaretten gebruikten dan in de Franse Gemeenschap.
Tabaksgebruik is één van de belangrijkste gezondheidsrisicofactoren en leidt tot een groot aantal voorkombare sterfgevallen en ziekten. Het gebruiken van tabak is de belangrijkste oorzaak van longkanker, is betrokken bij de ontwikkeling van andere soorten kanker en verhoogt het risico op hart- en vaatziekten, luchtwegaandoeningen en andere ziekten. Rookgewoonten die op jonge leeftijd begonnen, zijn moeilijker te stoppen en leiden tot meer blootstelling aan tabak. Blootstelling aan nicotine bij kinderen en adolescenten kan langdurige, schadelijke effecten hebben op de ontwikkeling van de hersenen. Jongeren die roken lopen het risico op astma en een verminderde longfunctie en groei. De fysieke fitheid in termen van zowel prestaties als uithoudingsvermogen neemt ook af door te roken [7]. Het verminderen van tabaksgebruik is een prioritaire doelstelling van het gezondheidsbeleid. In 2022 werd de 'Interfederale strategie 2022-2028 voor een rookvrije generatie' gelanceerd. Deze strategie richt zich specifiek op jongeren en stelde de volgende doelen: 1) het aantal dagelijkse tabaksgebruikers in de leeftijdsgroep 15-24 jaar terugbrengen tot 6% in 2028 en 2) het aantal mensen dat begint met het gebruik van tabaksproducten terugbrengen tot (bijna) 0% in 2040 [8].
In dit rapport presenteren we eerst de evolutie van het rookgedrag: occasioneel, dagelijks en zwaar roken voor volwassenen. Vervolgens leggen we de focus op dagelijkse rokers (volwassenen en jongeren), aangezien dagelijks roken op internationaal niveau als een belangrijke gezondheidsindicator geselecteerd werd (OESO, Sustainable Development Goals).
Elektronische sigaretten werden in eerste instantie ontwikkeld als een hulpmiddel om te stoppen met roken van tabak. Tegenwoordig is het productaanbod uitgebreid en heeft de e-sigaret aan populariteit gewonnen. Jongeren beginnen steeds vaker elektronische sigaretten te gebruiken voordat ze tabak roken. Voor velen is het gebruik van e-sigaretten een voorloper van tabaksgebruik. Het is nog te vroeg om de gezondheidseffecten van het gebruik van e-sigaretten op lange termijn te beoordelen, maar niet-rokers worden aangeraden om niet te beginnen met vaping. Voor het eerst werden meerdere vragen in de Belgische gezondheidsenquête 2018 geïntegreerd om de prevalentie van gebruikers en hun profielen in te schatten. In dit rapport richten we ons op de indicator 'regelmatig gebruik van e-sigaret', d.w.z. ten minste eenmaal per week een e-sigaret gebruiken voor volwassenen en op de indicator 'elektronische sigaret gebruikt in de afgelopen 30 dagen' voor adolescenten.
Definities
Elektronische sigaret (e-sigaret)
Een elektronische sigaret (e-sigaret), of soortgelijke apparaten zoals e-pipe / e-cigar / e-chicha, zijn kleine elektronische apparaten die het roken kunnen simuleren, maar geen tabak verbranden en in plaats daarvan damp uit vloeistoffen produceren. Ze kunnen al dan niet nicotine bevatten. Een vergelijkbare definitie werd gebruikt in de Gezondheidsenquête 2018 en in de Eurobarometer 458.
EU-15
De EU-15 komt overeen met alle landen die tussen 1995 en 2004 tot de Europese Unie behoorden: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, en Zweden. We vergelijken de Belgische gezondheidsstatus met die van de EU-15 omdat deze landen vergelijkbare sociaal-economische omstandigheden hebben.
Huidige rokers
Huidige rokers zijn rokers die momenteel roken; deze omvatten zowel de dagelijkse rokers als de occasionele rokers.
Prevalentie dagelijkse rokers
De prevalentie dagelijkse rokers is het percentage van de bevolking dat dagelijks rookt.
Voor leeftijd gestandaardiseerde prevalentie
Aangezien rookgedrag sterk wordt beïnvloed door leeftijd, moeten vergelijkingen tussen gewesten en opleidingsniveaus worden gestandaardiseerd naar leeftijd om een vergelijkbare leeftijdsstructuur te hebben.
Zware rokers
Zware rokers zijn mensen die meer dan 20 sigaretten per dag roken.
Spotlight on adolescent health and well-being. Findings from the 2017/2018 Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) survey in Europe and Canada. International report. Volume 2. Key data, WHO Regional Office for Europe, 2020. https://www.who.int/europe/health-topics
In 2018 meldt 7,4% van de mannen en 4,3% van de vrouwen (15 jaar en ouder) een overmatig alcoholgebruik (gedefinieerd als meer dan 21 of meer dan 14 glazen per week voor respectievelijk mannen en vrouwen). Deze prevalentie is in de loop van de tijd afgenomen.
Ongeveer een op de tien jongeren in de leeftijdsgroep van 15-24 jaar rapporteerde een wekelijkse episode van hyperalcoholisatie (consumptie van ten minste 6 glazen alcohol bij een enkele gelegenheid). Ook voldeed een op de tien jongeren aan de criteria voor "problematisch alcoholgebruik" (zoals gedefinieerd door het CAGE-instrument) in de afgelopen 12 maanden.
2.Achtergrond
Overmatig alcoholgebruik is verantwoordelijk voor heel wat gezondheidsproblemen: het wordt geassocieerd met gedragsproblemen, levercirrose, kanker, hart- en vaatziekten en verwondingen, en is een van de belangrijkste oorzaken van vroegtijdige sterfte. Het alcoholverbruik ligt in de Europese landen ver boven het wereldwijde gemiddelde. Het verminderen van overmatig alcoholgebruik door middel van passende strategieën is dan ook een prioriteit op vlak van volksgezondheid.
Op internationaal niveau zijn schattingen van alcoholconsumptie vaak gebaseerd op verkoopgegevens. Deze data zijn geschikt voor het weergeven van langetermijntrends, maar laten niet toe om overmatig drinkgedrag vast te stellen. De gegevens van enquêtes zijn beter geschikt om overmatige alcoholconsumptie te beschrijven, hoewel zelfgerapporteerde gegevens onderhevig zijn aan onderrapportering en vertekening door rapportering van wat sociaal wenselijk wordt geacht.
In dit rapport beschrijven we drie indicatoren van overmatig alcoholgebruik gebaseerd op enquêtes en één indicator gebaseerd op verkoopdata:
Overmatig alcoholgebruik: wekelijks verbruik van meer dan 21 consumpties bij mannen en 14 consumpties bij vrouwen met een equivalent van 10 g pure alcohol (ethanol) per consumptie;
Wekelijkse hyperalcoholisatie (of "binge drinking"): consumptie van zes of meer glazen alcohol bij eenzelfde gelegenheid en dit minstens één keer per week;
In 2018 rapporteerde 5,9% van de bevolking van 15 jaar en ouder een overmatig alcoholgebruik (meer dan 21 en 14 glazen per week bij mannen en vrouwen). Twee keer zoveel mannen als vrouwen worden beschouwd als excessieve drinkers. Aangezien de drempel voor het definiëren van overmatig alcoholgebruik bij vrouwen lager is dan bij mannen, duiden die resultaten op een veel lager verbruik bij vrouwen.
De hoogste prevalentie wordt waargenomen in de leeftijdsgroep 55-64 jaar en de laagste in de leeftijdsgroep 75+.
Prevalentie van overmatig alcoholgebruik in de bevolking van 15 jaar en ouder volgens leeftijd en geslacht, België, 2018 Bron: Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
Regionale verschillen
In 2018 werd de hoogste prevalentie van overmatig alcoholgebruik waargenomen in Brussel, zowel voor mannen als voor vrouwen, terwijl de prevalentie lager was in Vlaanderen.
Trends
Op Belgisch niveau blijft de prevalentie van overmatig alcoholgebruik dalen. Tussen 2013 en 2018 werd een daling van 12% bij mannen en 8% bij vrouwen waargenomen.
Regionale verschillen
Bij mannen was tussen 2004 en 2013 de prevalentie van overmatig alcoholgebruik het hoogst in Wallonië en het laagst in Brussel. Sinds 2004 werd in Vlaanderen en Wallonië een continue daling van de prevalentie bij mannen waargenomen, terwijl in Brussel de daling in 2008 stopte, om vervolgens aanzienlijk te stijgen tussen 2013 en 2018. Als gevolg hiervan had Brussel in 2018 de hoogste prevalentie van alle gewesten.
Bij vrouwen was de prevalentie het hoogst in Brussel gedurende de gehele periode van observatie. In Vlaanderen werd vanaf 2001 een lichte daling waargenomen, zonder duidelijke trends in de andere gewesten.
Mannen
Vrouwen
Prevalentie van overmatig alcoholgebruik bij mannen 15 jaar en ouder volgens gewest, België, 1997-2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
Prevalentie van overmatig alcoholgebruik bij vrouwen 15 jaar en ouder volgens gewest, België, 1997-2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
Sociaaleconomische verschillen
Er is geen duidelijke sociaal-economische gradiënt in de prevalentie van overmatig alcoholgebruik.
Prevalentie van overmatig alcoholgebruik in de bevolking van 15 jaar en ouder volgens opleidingsniveau, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
4.Hyperalcoholisatie
Toestand in 2018
België
De prevalentie van wekelijkse hyperalcoholisatie was 7,6% in België in 2018. Het kwam veel vaker voor bij mannen (11,5%) dan bij vrouwen (3,9%). De leeftijdsgroep 15-24 had de hoogste prevalentie van wekelijkse hyperalcoholisatie (10,4%), gevolgd door de 55-64-jarigen (9,2%) en de 25-34-jarigen (9%).
Prevalentie van wekelijkse hyperalcoholisatie in de bevolking van 15 jaar en ouder volgens leeftijd en geslacht, België, 2018 Bron: Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
Regionale verschillen
In 2018 werd een iets hoger percentage wekelijkse hyperalcoholisatie waargenomen voor mannen in Vlaanderen, en voor vrouwen in Brussel, maar die verschillen waren niet statistisch significant.
Trends
Op Belgisch niveau daalde tussen 2013 en 2018 de leeftijdsgestandaardiseerde prevalentie van wekelijkse hyperalcoholisatie bij mannen (-18%), maar bleef ze stabiel bij vrouwen.
Regionale verschillen
Bij mannen was de prevalentie wekelijkse hyperalcoholisatie in 2008 nog significant hoger in in Vlaanderen, maar het verschil tussen gewesten is ondertussen kleiner geworden en niet meer significant. Tussen 2013 en 2018 wordt in alle drie de gewesten een dalende trend waargenomen.
Bij vrouwen zijn in Vlaanderen en Wallonië de prevalenties stabiel gebleven rond de 4%. Brussel kent daarentegen wel een daling, maar blijft nog steeds het gewest met de hoogste prevalentie.
Mannen
Vrouwen
Prevalentie van wekelijkse hyperalcoholisatie bij mannen 15 jaar en ouder volgens gewest, België, 2008-2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
Prevalentie van wekelijkse hyperalcoholisatie bij vrouwen 15 jaar en ouder volgens gewest, België, 2008-2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
Sociaaleconomische verschillen
Er is geen duidelijke sociaaleconomische gradiënt in de prevalentie van wekelijkse hyperalcoholisatie.
Prevalentie van wekelijkse hyperalcoholisatie in de bevolking van 15 jaar en ouder volgens opleidingsniveau, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
Internationale vergelijking
De prevalentie van wekelijkse hyperalcoholisatie is hoger in België dan het EU-15-gemiddelde, zowel voor mannen (11,5% versus 8,4%) als voor vrouwen (3,9% versus 2,6%).
Mannen
Vrouwen
Prevalentie van wekelijkse hyperalcoholisatie bij mannen 15 jaar en ouder volgens land van residentie, Europa, 2019 Bron: Eurostat [2]
Prevalentie van wekelijkse hyperalcoholisatie bij vrouwen 15 jaar en ouder volgens land van residentie, Europa, 2019 Bron: Eurostat [2]
5.Problematisch alcoholgebruik
België
Problematisch alcoholgebruik wordt gedefinieerd op basis van antwoorden op een specifieke vragenlijst van vier items (CAGE) en is voorspellend voor alcoholafhankelijkheid. De prevalentie van problematisch alcoholgebruik in de afgelopen 12 maanden was 7% in België in 2018. Het was hoger bij mannen (9,5%) dan bij vrouwen (4,7%). De prevalentie van problematisch alcoholgebruik was het hoogst in de jongste leeftijdsgroep (9,8%), gevolgd door de leeftijdsgroep 25-44 en 45-54 (8,8%). De prevalentie was vergelijkbaar bij mannen en vrouwen in de leeftijdsgroep van 55-64 jaar.
Prevalentie van problematisch alcoholgebruik in de afgelopen 12 maanden in de bevolking van 15 jaar en ouder volgens leeftijd en geslacht, België, 2018 Bron: Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
Regionale verschillen
De prevalentie van problematisch alcoholgebruik in de afgelopen 12 maanden was het hoogst in Wallonië voor mannen en in Brussel voor vrouwen.
Prevalentie van problematisch alcoholgebruik in de afgelopen 12 maanden in de bevolking van 15 jaar en ouder volgens gewest en geslacht, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [1]
6.Totaal alcoholverbruik per persoon
Volgens schattingen van de WHO voor 2019 was het totale alcoholverbruik in België 10,8 liter pure alcohol per persoon (15+), wat lager was dan het EU-15-gemiddelde (11,1 liter). De Europese regio van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft het hoogste niveau (9,5 l) van alcoholgebruik ter wereld (5,8 l).
Totaal alcoholverbruik (gemeten en niet-gemeten verbruik) per persoon (in liter pure alcohol) in de bevolking van 15 jaar en ouder, volgens land van residentie, Europa, 2019 Bron: GISAH [3]
Totaal alcoholverbruik (gemeten en niet-gemeten verbruik) per persoon (in liter pure alcohol) in de bevolking van 15 jaar en ouder, volgens wereldregio, Europa, 2019 Bron: GISAH [3]
Het CAGE-instrument is een veelgebruikte screeningtest voor probleemdrinken en mogelijke alcoholproblemen. De vragenlijst bevat vier 'ja-nee'-vragen en twee positieve antwoorden worden beschouwd als een waarschuwingssignaal voor mogelijk problematisch alcoholgebruik: 1. Heb je ooit de behoefte gevoeld om minder te drinken? 2. Ben je ooit bekritiseerd geweest over je drinken? 3. Heb je je ooit schuldig gevoeld over drinken? 4. Heb je ooit de behoefte gevoeld om 's ochtends vroeg een drankje te nemen ("eye-opener") om je zenuwen te kalmeren of om een kater kwijt te raken?
EU-15
De EU-15 komt overeen met alle landen die tussen 1995 en 2004 tot de Europese Unie behoorden: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, en Zweden. We vergelijken de Belgische gezondheidsstatus met die van de EU-15 omdat deze landen vergelijkbare sociaal-economische omstandigheden hebben.
Overmatig alcoholgebruik
Overmatig alcoholgebruik, of overconsumptie van alcohol, wordt gedefinieerd als een consumptie van pure alcohol van meer dan 30 g voor mannen en 20 g voor vrouwen per dag; dit komt overeen met respectievelijk 21 en 14 standaardeenheden (van 10 g puur alcoholgehalte) per week.
Problematisch alcoholgebruik
Problematisch alcoholgebruik wordt gedefinieerd als 2 positieve antwoorden op de 4 vragen van het CAGE-instrument en is voorspellend voor alcoholafhankelijkheid.
Totaal alcoholverbruik per persoon
Het totale alcoholverbruik per persoon is het gerapporteerde driejaarlijks gemiddelde en het niet-gerapporteerde alcoholverbruik van de bevolking (15 jaar en ouder), uitgedrukt in liters pure alcohol per jaar. Het gerapporteerde alcoholverbruik verwijst naar officiële statistieken (productie, import, export en verkoop of taxatiegegevens). Het niet-gerapporteerde alcoholverbruik verwijst naar alcohol die niet getaxeerd is en buiten het gebruikelijk systeem van overheidscontrole valt; dit kan echter wel ingeschat worden aan de hand van specifieke enquêtevragen. https://www.who.int/data/gho/indicator-metadata-registry/imr-details/465
Wekelijkse hyperalcoholisatie
Wekelijkse hyperalcoholisatie wordt gedefinieerd als consumptie van ten minste 6 standaardeenheden (van 10 g puur alcoholgehalte) bij dezelfde gelegenheid, ten minste eenmaal per week. Dit wordt ook vaak “binge drinking” genoemd.
Overgewicht en obesitas zijn belangrijke problemen in België, zoals in de meeste geïndustrialiseerde landen.
In 2018 had bijna de helft (49%) van de volwassen bevolking van 18 jaar en ouder overgewicht (BMI ≥ 25) en was 16% zwaarlijvig (BMI ≥ 30) op basis van zelfgerapporteerde lengte en gewicht uit de Belgische gezondheidsenquête.
Objectieve metingen van lengte en gewicht (uit het Belgische gezondheidsonderzoek) laten zelfs nog hogere cijfers zien: maar liefst 55% van de volwassen bevolking lijdt aan overgewicht en 21% aan obesitas.
De prevalenties van overgewicht en obesitas zijn hoger in Wallonië dan in de andere gewesten.
Na een geleidelijke toename vanaf 1997, bleef de prevalentie van overgewicht tussen 2013 en 2018 stabiel bij mannen, maar nam ze lichtjes verder toe bij vrouwen. Tussen 2013 en 2018 nam de prevalentie van obesitas toe bij mannen, maar bleef ze stabiel bij vrouwen.
Zowel overgewicht als obesitas hangen sterk samen met de sociaaleconomische status, met een veel hogere prevalentie onder mensen met een lager opleidingsniveau.
In 2018 was onder adolescenten de prevalentie van overgewicht (inclusief obesitas) 15,5% bij jongens en 14,5% bij meisjes.
2.Achtergrond
Overgewicht en obesitas worden gedefinieerd als een overmatige ophoping van lichaamsvet, wat de ontwikkeling van chronische ziekten bevordert (diabetes type 2, hart- en vaatziekten, kanker). De body mass index (BMI), berekend als het gewicht gedeeld door het kwadraat van de lengte, is een eenvoudig hulpmiddel waarmee de gewichtsstatus in brede categorieën kan worden ingedeeld: ondergewicht, normaal gewicht, overgewicht en obesitas. Bij volwassenen wordt zwaarlijvigheid gedefinieerd als een BMI ≥ 30. Een persoon kampt met overgewicht als zijn BMI ≥ 25 is; deze definitie omvat dus zowel mensen zonder als met obesitas. Dezelfde term (overgewicht) wordt echter soms ook gebruikt om mensen met overgewicht aan te duiden die geen obesitas hebben (BMI tussen 25 en 29,9). Om verwarring te voorkomen, wordt in dit rapport altijd aangegeven of de overgewichtcijfers obesitas omvatten of niet. Bij kinderen en adolescenten zijn de grenswaarden van de BMI-categorieën leeftijds- en geslachtsspecifiek. Wij gebruiken de grenswaarden aanbevolen door de International Obesity Task Force (IOTF) [1].
De BMI-categorieën kunnen worden beoordeeld aan de hand van zelfgerapporteerde informatie over gewicht en lengte, zoals verzameld in de Belgische gezondheidsenquête (Health Interview Survey, HIS) [2] en de Health Behavior in School-aged Children survey (HBSC) [3,4]. Daarnaast kunnen ze ook beoordeeld worden op basis van gemeten informatie, zoals verzameld door de het Belgische gezondheidsonderzoek (Health Examination Survey, HES) [5] en de voedselconsumptiepeiling (VCP). De HES is een deelmonster van de HIS; voor 1184 deelnemers aan de HIS werd een tweede bezoek gerealiseerd door een verpleegkundige die fysieke metingen uitvoerde en biologische monsters verzamelde. Zelfgerapporteerde gegevens leiden meestal tot enige onderschatting van de werkelijke prevalentie van overgewicht / obesitas. Mensen zijn zich namelijk niet precies bewust van hun exacte lengte en gewicht en overschatten hun lengte en onderschatten hun gewicht.
We presenteren eerst resultaten voor de volwassen (18+) populatie. De zelfgerapporteerde prevalentie van overgewicht en obesitas is gebaseerd op de HIS-gegevens van 1997 tot 2018, terwijl gemeten cijfers gebaseerd zijn op de HES 2018. Resultaten voor adolescenten zijn gebaseerd op de HBSC-onderzoeken uitgevoerd in de Vlaamse en de Franse Gemeenschap. We berekenden een Belgisch gemiddelde op basis van de resultaten per Gemeenschap. Voor sociaaleconomische verschillen en internationale vergelijkingen worden gegevens gebruikt uit de meest recente internationale rapporten die zijn gepubliceerd door de Wereldgezondheidsorganisatie.
Meer informatie over de kosten van overgewicht en obesitas vindt u in een factsheet.
Meer informatie over de verwachte prevalentie van overgewicht en obesitas in de toekomst is te vinden in een factsheet.
3.Overgewicht en obesitas bij volwassenen
Toestand in 2018
België
Volgens de HIS was in 2018 de prevalentie van overgewicht (inclusief obesitas) op basis van zelfgerapporteerde lengte en gewicht 49% en de prevalentie van obesitas 16%. Meer mannen (55%) dan vrouwen (43%) hadden overgewicht (incl. obesitas), en meer mannen (17%) waren zwaarlijvig dan vrouwen (15%) (dit laatste is echter niet significant).
Volgens de HES waren de prevalenties van zowel overgewicht (inclusief obesitas) (55%) als obesitas (21%), berekend op basis van gemeten lengte en gewicht, hoger dan die op basis van zelfgerapporteerde gegevens. Het verschil tussen zelfgerapporteerde en gemeten cijfers was groter bij vrouwen.
De gemeten prevalentie van overgewicht (incl. obesitas) was hoger bij mannen (59%) dan bij vrouwen (52%), zoals ook het geval was bij de zelfgerapporteerde prevalenties. De gemeten prevalentie van obesitas was hoger bij vrouwen (23%) dan bij mannen (20%), maar dit verschil was niet statistisch significant.
De zelfgerapporteerde prevalentie van overgewicht (incl. obesitas) nam toe met de leeftijd tot de leeftijdsgroep van 65-74 jaar, waar het een piek bereikte bij zowel mannen (68%) als vrouwen (56%). Het nam vervolgens af onder 75-plussers bij beide geslachten. Deze stijging begint eerder bij mannen (25-34 jaar) dan bij vrouwen (35-44 jaar).
Zelfgerapporteerde obesitas volgt hetzelfde leeftijdspatroon als overgewicht en bereikte het hoogste niveau bij 65-74-jarigen, bij zowel mannen (26%) als vrouwen (20%).
Mannen
Vrouwen
Zelfgerapporteerde prevalentie van overgewicht en obesitas bij mannen, volgens leeftijdsgroep, België, 2018 Bron: Gezondheidsenquête, Sciensano [2]
Zelfgerapporteerde prevalentie van overgewicht en obesitas bij vrouwen, volgens leeftijdsgroep, België, 2018 Bron: Gezondheidsenquête, Sciensano [2]
Regionale verschillen
De prevalenties van zowel overgewicht als obesitas waren hoger in Wallonië dan in de andere gewesten, en dit voor alle edities van de HIS en voor beide geslachten.
Trends
Op Belgisch niveau is de prevalentie van overgewicht (incl. obesitas) gestaag gestegen als we beide geslachten samen beschouwen. Vanaf 2013 bleef de prevalentie stabiel bij mannen, maar bleef ze stijgen bij vrouwen. De prevalentie van obesitas nam ook langzaam en continu toe over alle edities van de HIS, met een sterkere toename tussen 2013 en 2018.
Regionale verschillen
Op regionaal niveau is de prevalentie van overgewicht en obesitas in Wallonië altijd hoger geweest dan in de andere gewesten. Bij mannen waren de trends van obesitas en overgewicht vergelijkbaar, en in lijn met die beschreven voor België. Bij vrouwen werd in Vlaanderen een stabilisatie van de prevalentie van overgewicht en obesitas waargenomen.
Mannen
Vrouwen
Leeftijdgestandaardiseerde prevalentie van overgewicht en obesitas bij mannen van 18 jaar en ouder, volgens gewest, België, 1997-2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [2]
Leeftijdgestandaardiseerde prevalentie van overgewicht en obesitas bij vrouwen van 18 jaar en ouder, volgens gewest, België, 1997-2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [2]
Sociaaleconomische verschillen
Overgewicht, en in nog sterkere mate obesitas, zijn geassocieerd met het opleidingsniveau. De laagst opgeleide groep (61%) had een prevalentie van overgewicht (incl. obesitas) die 1,5 keer hoger was dan de hoogst opgeleide groep (41%). Er waren twee keer zoveel mensen met obesitas onder de laagopgeleiden (23%) vergeleken met de hoger opgeleiden (12%).
Leeftijdsgestandaardiseerde prevalentie van overgewicht en obesitas in de volwassen bevolking van 18 jaar en ouder, volgens opleidingsniveau, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [2]
Internationale vergelijking
De prevalentie van overgewicht (incl. obesitas) was in België lager dan het EU-15-gemiddelde, zowel bij mannen (54,4% versus 57,6%) als bij vrouwen (43,5% versus 44,8%).
Mannen
Vrouwen
Prevalentie van overgewicht (incl. obesitas) bij mannen van 18 jaar en ouder, volgens land van residentie (EU-15), 2019 Bron: Eurostat [6]
Prevalentie van overgewicht (incl. obesitas) bij vrouwen van 18 jaar en ouder, volgens land van residentie (EU-15), 2019 Bron: Eurostat [6]
4.Overgewicht en obesitas bij adolescenten
Toestand in 2018
In 2018 lag de prevalentie van overgewicht (incl. obesitas) bij adolescenten rond de 15%, berekend als het gemiddelde tussen de resultaten van de Franse en Vlaamse HBSC 2018. De prevalentie was hoger bij jongens (15,5%) dan bij meisjes (14,5%) en nam toe met de leeftijd (de statistische significantie is onbekend). De laagste prevalentie (ongeveer 13%) werd waargenomen bij de jongere meisjes (11-14 jaar), terwijl de hoogste prevalentie (ongeveer 16%) werd waargenomen bij jongens van 15-16 jaar en meisjes van 17-18 jaar.
De prevalentie van obesitas bij adolescenten was 4,0% bij jongens en 3,6% bij meisjes en was relatief gelijkaardig in alle leeftijdsgroepen.
Jongens
Meisjes
Prevalentie van overgewicht en obesitas bij adolescente jongens, per leeftijdsgroep, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen, ongewogen gemiddelde op basis van de HBSC [3,4] (IOTF cut-off [1])
Prevalentie van overgewicht en obesitas bij adolescente meisjes, per leeftijdsgroep, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen, ongewogen gemiddelde op basis van de HBSC [3,4] (IOTF cut-off [1])
Trends en verschillen tussen Gemeenschappen
In 2018 was de prevalentie van overgewicht (incl. obesitas) onder 15-jarige adolescenten iets hoger in de Franse dan in de Vlaamse Gemeenschap. Dit was vooral uitgesproken bij jongens, met een prevalentie van overgewicht van 19% in de Franse Gemeenschap tegenover 13% in de Vlaamse Gemeenschap (de statistische significantie is onbekend). De prevalentie van overgewicht onder meisjes kwam in beide gemeenschappen meer overeen.
De prevalentie van overgewicht nam tussen 2006 en 2014 toe in elke Gemeenschap en voor beide geslachten. Tussen 2014 en 2018 daalde bij jongens de prevalentie in de Vlaamse Gemeenschap, terwijl deze bleef stijgen in de Franse Gemeenschap. Bij meisjes nam de prevalentie van overgewicht in beide gemeenschappen op dezelfde manier toe.
Trends in de prevalentie van obesitas zijn op dit moment niet beschikbaar.
Jongens
Meisjes
Prevalentie van overgewicht (incl. obesitas) bij 15-jarige adolescente jongens, per Gemeenschap, 2006-2018 Bron: HBSC [3-4,7-9] (IOTF cut-off [1])
Prevalentie van overgewicht (incl. obesitas) bij 15-jarige adolescente meisjes, per Gemeenschap, 2006-2018 Bron: HBSC [3-4,7-9] (IOTF cut-off [1])
Sociaaleconomische verschillen
Volgens het HBSC-rapport is overgewicht (incl. obesitas) bij adolescenten geassocieerd met een lagere welvaart van het gezin. In de Vlaamse Gemeenschap hadden jongens en meisjes uit de laagste sociaaleconomische groep 1,8 meer kans op overgewicht dan jongens en meisjes uit de hoogste sociaaleconomische groep. In de Franse Gemeenschap hadden jongens en meisjes uit de laagste sociaaleconomische groep respectievelijk 2 keer en 3 keer meer kans op overgewicht dan jongens en meisjes uit de hoogste sociaaleconomische groep. De laagste en hoogste sociaaleconomische groepen werden hier gedefinieerd als de laagste en hoogste welvaartskwintielen, respectievelijk.
Leeftijdsgestandaardiseerde prevalentie van overgewicht (incl. obesitas) bij adolescenten, volgens geslacht, gemeenschap en welvaartsstatus, België, 2018 Bron: HBSC internationaal rapport [10]
Internationale vergelijking
Op basis van de resultaten voor 2018 scoort België vrij gunstig onder de EU-15-landen met een prevalentie van overgewicht bij jongens van 16,1% vergeleken met 20,7% voor het EU-15-gemiddelde onder jongens. De prevalentie van overgewicht bij meisjes is vergelijkbaar met het EU-15-gemiddelde (14,3% in België, 14,5% in de EU-15).
Jongens
Meisjes
Prevalentie van overgewicht (incl. obesitas) bij 15-jarige jongens, volgens land van residentie (EU-15), 2018 Bron: OECD Health at a glance [11]
Prevalentie van overgewicht (incl. obesitas) bij 15-jarige meisjes, volgens land van residentie (EU-15), 2018 Bron: OECD Health at a glance [11]
De body mass index (BMI) is een maat voor het gewicht van een persoon in verhouding tot zijn lengte, en is redelijk goed gerelateerd aan lichaamsvet. Het wordt berekend als het gewicht van een persoon (in kilogram) gedeeld door het kwadraat van zijn / haar lengte (in meter).
BMI-categorieën
Bij volwassenen: • Ondergewicht: BMI lager dan 18,5. • Normaal gewicht: BMI tussen 18,5 en 24,9. • Overgewicht: BMI tussen 25,0 en 29,9; we verwijzen soms ook naar overgewicht inclusief obesitas, i.e., een BMI ≥ 25. • Obesitas: BMI groter of gelijk aan 30. Bij kinderen en adolescenten zijn de afkappunten om BMI-categorieën te definiëren leeftijds- en geslachtsafhankelijk.
EU-15
De EU-15 komt overeen met alle landen die tussen 1995 en 2004 tot de Europese Unie behoorden: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, en Zweden. We vergelijken de Belgische gezondheidsstatus met die van de EU-15 omdat deze landen vergelijkbare sociaal-economische omstandigheden hebben.
Inchley J et al. eds. Growing up unequal: gender and socioeconomic differences in young people's health and well-being. Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) study: international report from the 2013/2014 survey. Copenhagen, WHO Regional Office for Europe, 2016 (Health Policy for Children and Adolescents, No. 7). http://www.euro.who.int/__data/assets/pdf_file/0003/303438/HSBC-No.7-Growing-up-unequal-Full-Report.pdf?ua=1
Currie C, Nic Gabhainn S, Godeau E, Roberts C, Smith R, Currie D, Pickett W, Richter M, Morgan A & Barnekow V (eds.) (2008). Inequalities in young people's health: HBSC international report from the 2005/06 Survey. Health Policy for Children and Adolescents, No. 5, WHO Regional Office for Europe, Copenhagen, Denmark. http://www.euro.who.int/__data/assets/pdf_file/0005/53852/E91416.pdf?ua=1
In 2018 voldeed minder dan een derde (30%) van de volwassen bevolking (18 jaar en ouder) aan de aanbevelingen van de WHO om gedurende de week ten minste 150 minuten aan matige intensiteit aerobe fysieke activiteit te doen. Meer mannen (36%) dan vrouwen (25%) voldoen aan de aanbeveling. Inwoners van Vlaanderen (37%) en mensen met tertiair opleidingsniveau (38%) voldoen vaker aan de aanbevelingen.
Bij kinderen van 11 tot 18 jaar voldoen één op de vijf jongens (20%) en één op de acht meisjes (13%) aan de aanbevelingen van de WHO om ten minste 60 minuten per dag matig tot intensief lichamelijk actief te zijn.
Tot op heden is er geen consensus over de manier waarop lichaamsbewegingsniveaus ingeschat kunnen worden op basis van zelfgerapporteerde onderzoeken: het gebruik van verschillende instrumenten en verschillende afkappunten voor het classificeren van de activiteitsniveaus maken het hierdoor erg moeilijk om resultaten binnen en tussen landen te vergelijken. In de Belgische Gezondheidsenquête werd lichaamsbeweging in de edities 2001-2013 gemeten met de korte versie van de International Physical Activity Questionnaire (IPAQ). Sinds 2018 wordt de EHIS-PAQ-vragenlijst gebruikt zoals aanbevolen door de Europese gezondheidsenquête (EHIS), waardoor het niet meer mogelijk is evoluties in de tijd op te volgen, maar internationale vergelijkbaarheid wel verbeterd wordt.
In dit rapport evalueren we lichaamsbeweging onder volwassenen op basis van het aandeel volwassenen dat voldoet aan de aanbevelingen van de WHO om gedurende de week ten minste 150 minuten aan aërobe fysieke activiteit met een matige intensiteit te doen, berekend op basis van de zelfgerapporteerde gegevens van de Belgische gezondheidsenquête.
Lichaamsbeweging bij adolescenten wordt beoordeeld op basis van het aandeel adolescenten van 11-18 jaar die voldoen aan de aanbevelingen van de WHO om ten minste 60 minuten matige tot intensieve fysieke activiteit uit te voeren per dag, berekend op basis van de zelfgerapporteerde gegevens van de Health Behaviour in School-aged Children studie (HBSC).
3.Lichaamsbeweging bij volwassenen
Toestand in 2018
België
In België deed in 2018 30% van de bevolking van 18 jaar en ouder ten minste 150 minuten aan minstens matige-intensieve aerobe fysieke activiteit per week. Meer mannen (36%) dan vrouwen (25%) voldeden aan de aanbevelingen, en dit voor alle leeftijden. De prevalentie was het hoogst in de jongste leeftijdsgroep (47%) en het laagst in de hoogste leeftijdsgroep (12%).
Aandeel van de bevolking van 18 jaar en ouder dat ten minste 150 minuten aan minstens matig-intensieve aerobe fysieke activiteit per week uitoefent volgens leeftijd en geslacht, België, 2018 Bron: Gezondheidsenquête, Sciensano [2]
Regionale verschillen
In Vlaanderen voldeden meer mensen aan de aanbevelingen voor lichaamsbeweging (43% van de mannen en 34% van de vrouwen) dan in Brussel (respectievelijk 29% en 18%) en Wallonië (respectievelijk 27% en 15%).
Aandeel van de bevolking van 18 jaar en ouder dat ten minste 150 minuten aan minstens matig-intensieve aerobe fysieke activiteit per week uitoefent volgens geslacht en gewest, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [2]
Sociaaleconomische verschillen
Na de standaardisatie op basis van leeftijd voldeden mensen met tertiair onderwijs vaker aan de aanbevelingen (38%) dan mensen met hoger secundair onderwijs (26%), lager secundair onderwijs (22%) en basisonderwijs (12%).
Leeftijdsgecorrigeerd aandeel van de bevolking van 18 jaar en ouder dat ten minste 150 minuten aan minstens matig-intensieve aerobe fysieke activiteit per week uitoefent volgens opleidingsniveau, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [2]
4.Lichaamsbeweging bij adolescenten
Toestand in 2018
België
In België voldeden in 2018 meer jongens (19.6%) dan meisjes (12.6%) met een leeftijd tussen 11 en 18 jaar aan de aanbevelingen van de WHO om minstens 60 minuten matige tot intensieve fysieke activiteit per dag uit te voeren. Jonge adolescenten van 11-12 jaar waren vaker lichamelijk actief dan oudere adolescenten.
Aandeel adolescenten van 11 tot 18 jaar dat ten minste 60 minuten matige tot intensieve fysieke activiteit uitvoert per dag, volgens leeftijd en geslacht, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen, ongewogen Belgisch gemiddelde op basis van de HBSC Franse Gemeenschap [3] en HBSC Vlaamse Gemeenschap [4]
Regionale verschillen
In de Vlaamse Gemeenschap voldeden meer jongeren aan de aanbevelingen van de WHO (21% van de jongens en 14% van de meisjes) dan in de Franse Gemeenschap (18% van de jongens en 11% van de meisjes).
Trends
In de Vlaamse Gemeenschap nam het aandeel jongens dat aan de aanbevelingen van de WHO voldeed tussen 2014 en 2018 toe, terwijl het in de Franse Gemeenschap afnam. Deze tegengestelde evoluties leidden tot een stabiel Belgisch gemiddelde.
In de Vlaamse Gemeenschap steeg het aandeel meisjes dat aan de aanbevelingen van de WHO voldeed tussen 2014 en 2018, terwijl het in de Franse Gemeenschap stabiel bleef. Beide evoluties samen leidden tot een stijgend Belgisch gemiddelde.
Jongens
Meisjes
Aandeel jongens van 11 tot 18 jaar dat ten minste 60 minuten matige tot intensieve fysieke activiteit uitvoert per dag, volgens Gemeenschap, België, 2014-2018 Bron: HBSC Franse Gemeenschap [3] en HBSC Vlaamse Gemeenschap [4]
Aandeel meisjes van 11 tot 18 jaar dat ten minste 60 minuten matige tot intensieve fysieke activiteit uitvoert per dag, volgens Gemeenschap, België, 2014-2018 Bron: HBSC Franse Gemeenschap [3] en HBSC Vlaamse Gemeenschap [4]
Sociaaleconomische verschillen
Volgens het HBSC-rapport is er een verband tussen minstens 60 minuten per dag lichaamsbeweging en een een hogere socio-economische status. Jongens en meisjes uit de hoogste sociaaleconomische groep binnen de Vlaamse Gemeenschap voldoen respectievelijk 2,0 keer en 1,7 keer meer aan de aanbevelingen rond fysieke activiteit vergeleken met jongens en meisjes uit de laagste sociaaleconomische groep. In de Franse Gemeenschap voldoen alleen meisjes een uit de hogere socio-economische groep 1,6 keer meer aan de aanbevelingen vergeleken met meisjes uit de laagste socio-economische groep.
Er zijn ook regionale verschillen per socio-economische groep: jongens uit de gezin met een laag inkomen voldoen 1,5 keer meer aan de aanbeveling in de Franse Gemeenschap vergeleken met de Vlaamse Gemeenschap. Jongens uit een gezin met een hoog inkomen voldoen daarentegen 1,3 keer meer aan de aanbeveling in de Vlaamse Gemeenschap vergeleken met de Franse Gemeenschap. Bij meisjes werd geen noemenswaardig regionaal verschil waargenomen qua socio-economische impact op lichaamsbeweging.
Aandeel adolescenten van 11 tot 18 jaar dat ten minste 60 minuten matige tot intensieve fysieke activiteit uitvoert per dag, volgens geslacht, gemeenschap en socio-economische status, België, 2018 Bron: HBSC International Report [5]
Internationale vergelijking
Uit het internationale HBSC-rapport 2018 blijkt dat het aandeel jongeren dat voldoet aan de aanbeveling voor lichaamsbeweging vrij bescheiden is in alle onderzochte landen. Het varieert van 7% tot 24% bij jongens, en van 4% tot 14% bij meisjes. België scoort echter iets hoger dan gemiddeld in vergelijking met de EU-15, waarbij in geen van de betrokken landen een hoog aandeel van de adolescenten voldoet aan de aanbovelolen richtlijnen rond lichaamsbeweging. 18,0% van de 15-jarige Belgische jongens (6e plaats) en 10,5% van de Belgische meisjes (4e plaats) voldoen aan de aanbevelingen, in vergelijking met het EU-15-gemiddelde van respectievelijk 16,1% mannen en 8,3% vrouwen.
Jongens
Meisjes
Aandeel jongens van 15 jaar dat ten minste 60 minuten matige tot intensieve fysieke activiteit uitvoert per dag, volgens de EU-15 landen, 2018 Bron: HBSC International Report [5]
Aandeel meisjes van 15 jaar dat ten minste 60 minuten matige tot intensieve fysieke activiteit uitvoert per dag, volgens de EU-15 landen, 2018 Bron: HBSC International Report [5]
De EHIS-PAQ is een domeinspecifieke vragenlijst voor lichaamsbeweging, samengesteld uit acht vragen. Het houdt rekening met fysieke activiteit gerelateerd aan werk, verplaatsingen, en sport. De EHIS-PAQ is getest in verschillende regio's en culturele omgevingen in Europa. Hiermee kan de door de WHO gedefinieerde aanbeveling voor gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging worden geschat.
Gedurende de hele week ten minste 150 minuten minstens matig-intensieve aerobe fysieke activiteit leveren
Om deze indicator in de Belgische gezondheidsenquête te berekenen, werden aan de deelnemers drie vragen gesteld om de tijd te beoordelen die ze besteden aan verplaatsingen te fiets en aan vrijetijdsactiviteiten.
Per dag ten minste 60 minuten matige tot intensieve fysieke activiteit leveren
Om deze indicator in de HBSC te berekenen, werd de deelnemers gevraagd hoeveel dagen ze de afgelopen week in totaal minstens 60 minuten fysiek actief waren geweest.
Voor leeftijd gestandaardiseerde prevalentie
Aangezien levensstijl sterk worden beïnvloed door leeftijd, moeten vergelijkingen tussen regio's en opleidingsniveaus worden gestandaardiseerd voor leeftijd volgens een standaardpopulatie, zodat het effect van leeftijd uit de grafieken en berkeningen wordt gefilterd.
Het Belgisch voedingspatroon wordt gekenmerkt door een excessieve consumptie van rood vlees, bereid vlees en gesuikerde dranken, en door een onvoldoende consumptie van fruit, groenten, noten en zaden, melk, eieren en vis. Het voedingspatroon is slechts weinig veranderd in de tijd.
In 2018 consumeerde slechts 12,7% van de bevolking van 6 jaar en ouder de dagelijks aanbevolen hoeveelheid groenten en fruit (minimaal 5 porties).
In 2018 dronk 20,4% van de bevolking dagelijks suikerhoudende dranken; 4,1% dronk dagelijks zelfs een liter of meer.
Vrouwen, ouderen, mensen met een tertiaire opleiding en mensen die in Brussel wonen, hebben betere voedingsgewoonten.
2.Achtergrond
De kwaliteit van het voedingspatroon is een belangrijke factor voor de gezondheid en ziektelast. Een gezond voedingspatroon helpt niet-overdraagbare ziekten zoals diabetes, kanker, hartziekten en beroerte te voorkomen [1]. Aanbevelingen zijn vastgesteld op internationale [2] en nationale [3,4] niveaus.
In België zijn voedingsconsumptiegegevens beschikbaar uit twee nationale voedselconsumptiepeilingen (VCP) uitgevoerd in 2004 en 2014 [5-7]. Verdere informatie over de voedingsgewoonten is beschikbaar in de Belgische Gezondheidsenquêtes uitgevoerd in 2001, 2004, 2013, 2018 [8]. De gegevens van de VCP werden verkregen met de 24-uurs recall methode, terwijl de Gezondheidsenquête peilt naar zelfgerapporteerde gebruikelijke eetgewoonten, die echter meer vatbaar zijn voor vertekeningen gelinkt aan foutieve herinneringen en foutieve inschatting van de geconsumeerde hoeveelheden.
In dit rapport presenteren we de consumptiepatronen afgeleid van de VCP, alsook twee aanvullende indicatoren uit de Gezondheidsenquête:
De consumptiepatronen voor 9 voedselgroepen (groenten, noten en zaden, melk, fruit, eieren, vis, rood vlees, met suiker gezoete dranken, vleeswaren) worden vergeleken met internationale aanbevelingen, en dit voor 2004 en 2014 [2].
Het deel van de bevolking van 6 jaar en ouder dat de dagelijks aanbevolen hoeveelheid groenten en fruit consumeert (nl. minimaal 5 porties). Groenten en fruit zijn voedingsmiddelen met een lage energiedichtheid en zijn belangrijke bronnen van voedingsvezels, vitamines en mineralen. Een hoge consumptie van groenten en fruit is significant geassocieerd met een afname van het risico op coronaire hartziekten, beroertes en obesitas [9]. De WHO beveelt een dagelijkse consumptie aan van 400 gram groenten en fruit (d.w.z. 5 porties) [10].
Het deel van de bevolking dat dagelijks suikerhoudende dranken drinkt (geen "dieetdranken") en degenen die dagelijks ten minste 1 liter suikerhoudende dranken (geen "dieetdranken") drinken. Een hoge inname van vrije suikers, vooral in de vorm van met suiker gezoete dranken, wordt geassocieerd met slechte voedingsgewoonten, ongezonde gewichtstoename, het risico op tandcariës en andere NCD's [1,9]. De WHO beveelt ten sterkste aan de inname van vrije suikers te beperken tot minder dan 10% van het totale energieverbruik gedurende de gehele levensloop [11]. Met betrekking tot deze richtlijn moet de consumptie van met suiker gezoete dranken worden vermeden.
3.Algemeen consumptiepatroon
Het Belgische voedingspatroon wordt gekarakteriseerd door een excessieve consumptie van rood vlees, bewerkt vlees en gesuikerde dranken en door een onvoldoende consumptie van fruit, groenten, noten en zaden, melk, eieren en vis. Algemeen is het voedingspatroon tussen 2004 en 2014 slechts weinig verbeterd. Voor de consumptie van rood vlees werd echter een verbetering vastgesteld, met een daling van het aandeel van de overmatige consumptie van 59% tot 36%.
Proportie van de populatie met consumptieniveau boven en onder de nationale en internationale aanbevelingen, volgens voedingsgroep en volgens jaar, België, 2004-2014 Bron: Voedselconsumptiepeiling, Sciensano [7]
4.Consumptie van fruit en groenten
Toestand in 2018
België
In 2018 consumeerde 12,7% van de bevolking van 6 jaar en ouder de dagelijks aanbevolen hoeveelheid groenten en fruit (nl. minimaal 5 porties). Meer vrouwen (15,6%) dan mannen (9,8%) consumeerden de aanbevolen hoeveelheid. Kinderen en jongvolwassenen voldeden minder vaak aan de aanbevelingen dan volwassenen van middelbare leeftijd en ouder.
Aandeel van de bevolking van 6 jaar en ouder dat dagelijks de aanbevolen hoeveelheid groenten en fruit consumeert (minstens 5 porties), volgens leeftijd en geslacht, België, 2018 Bron: Gezondheidsenquête, Sciensano [8]
Regionale verschillen
Bij zowel mannen en bij vrouwen voldeden, na standaardisatie voor leeftijd, meer mensen aan de aanbevelingen voor de dagelijkse consumptie van groenten en fruit in Brussel (13,3% bij mannen en 19,2% bij vrouwen) en Wallonië (12,5% en 18,0%) dan in Vlaanderen (8,7% en 14,7%).
Leeftijdgestandaardiseerde prevalentie van de bevolking van 6 jaar en ouder die dagelijks de aanbevolen hoeveelheid groenten en fruit consumeert (minstens 5 porties), volgens geslacht en gewest, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [8]
Sociaaleconomische verschillen
De sociaaleconomische positie heeft een sterke invloed op de waarschijnlijkheid dat wordt voldaan aan de aanbevelingen met betrekking tot de consumptie van groenten en fruit (minimaal 5 porties). Bijna drie keer zoveel mensen met een tertiaire opleiding (18,0%) voldoen aan de aanbevelingen dan de groep met het laagste opleidingsniveau (6,3%). Ook mensen met een middelbare opleiding (9,2% tot 9,9%) voldoen bijna twee keer minder aan de aanbevelingen dan mensen met een tertiaire opleiding.
Leeftijdgestandaardiseerde prevalentie van de bevolking van 6 jaar en ouder die dagelijks de aanbevolen hoeveelheid groenten en fruit consumeert (minstens 5 porties), volgens opleidingsniveau, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [8]
Internationale vergelijking
De consumptie van fruit en groenten (minimaal 5 porties per dag) was in 2019 in België lager dan het EU-15-gemiddelde, zowel voor mannen (11,8% vs 13,6%) als voor vrouwen (18,2% vs 19,9%).
Mannen
Vrouwen
Prevalentie van mannen van 15 jaar en ouder die dagelijks de aanbevolen hoeveelheid groenten en fruit consumeert (minstens 5 porties), per land van residentie EU-15, 2019 Bron: Eurostat [12]
Prevalentie van mannen van 15 jaar en ouder die dagelijks de aanbevolen hoeveelheid groenten en fruit consumeert (minstens 5 porties), per land van residentie EU-15, 2019 Bron: Eurostat [12]
5.Consumptie van gesuikerde dranken
Toestand in 2018
België
In 2018 dronk 20,4% van de bevolking dagelijks suikerhoudende dranken; 4,1% van de bevolking dronk zelfs minstens 1 liter of meer per dag. Meer mannen (24,9%) dan vrouwen (16%) dronken dagelijks suikerhoudende dranken. De prevalentie van dagelijkse consumptie was hoger bij mensen van 15-24 jaar en 25-34 jaar (respectievelijk 29,2% en 28,6%) en nam af bij oudere leeftijdsgroepen.
Aandeel van de bevolking dat dagelijks suikerhoudende dranken (geen "dieetdranken") drinkt, volgens leeftijd en geslacht, België, 2018 Bron: Gezondheidsenquête, Sciensano [8]
Regionale verschillen
De prevalentie van de bevolking die dagelijks suikerhoudende dranken drinkt, is 16,3% in Brussel, 20,1% in Vlaanderen en 22,9% in Wallonië.
Trends
België
In 2018 waren er minder mensen die suikerhoudende dranken dronken (20,4%) dan in 2013 (25,5%). Deze trend werd zowel bij mannen (afnemend van 30,2% in 2013 tot 24,9% in 2018) als bij vrouwen (van 21,1% tot 16%) waargenomen.
Mannen
Vrouwen
Leeftijdgestandaardiseerde prevalentie van mannen die dagelijks suikerhoudende dranken drinken (geen "dieetdranken"), per gewest, België, 2013-2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [8]
Leeftijdgestandaardiseerde prevalentie van vrouwen die dagelijks suikerhoudende dranken drinken (geen "dieetdranken"), volgens gewest, België, 2013-2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [8]
Regionale verschillen
Na standaardisatie voor leeftijd werd in de drie gewesten dezelfde dalende trend waargenomen.
Sociaaleconomische verschillen
Op basis van leeftijdgestandaardiseerde prevalentie, drinken mensen met een tertiaire opleiding minder vaak dagelijks suikerhoudende dranken dan mensen met een lager opleidingsniveau.
Leeftijdgestandaardiseerde prevalentie van de bevolking die dagelijks suikerhoudende dranken drinkt (geen "dieetdranken"), volgens opleidingsniveau, België, 2018 Bron: Eigen berekeningen op basis van de Gezondheidsenquête, Sciensano [8]
Aangezien leefstijlfactoren sterk worden beïnvloed door leeftijd, moeten vergelijkingen tussen gewesten en opleidingsniveaus worden gestandaardiseerd volgens leeftijd om een vergelijkbare leeftijdsstructuur te bekomen.
Referenties
Amine EK, Baba NH, Belhadj M, Deurenberg-Yap M, Djazayery A, Forrestre T, et al. Diet, nutrition and the prevention of chronic diseases. World Health Organization; 2003.
GBD 2017 Risk Factor Collaborators. Global, regional, and national comparative risk assessment of 84 behavioural, environmental and occupational, and metabolic risks or clusters of risks for 195 countries and territories, 1990-2017: a systematic analysis for the Global Burden of Disease Study 2017. Lancet. 2018.
Vanhauwaert E. De actieve voedingsdriehoek: een praktische voedings- en beweeggids. Brussel; 2012 p. 1-108.
De Ridder K, Bel S, Brocatus L, Lebacq T, Ost C, Teppers E. La consommation alimentaire. Résumé des principaux résultats. In: Teppers E, Tafforeau J, editors. Bruxelles: WIV-ISP; 2016.
Debacker N, Cox B, Temme L, Huybrechts I, Van Oyen H. De Belgische voedselconsumptiepeiling 2004: voedingsgewoonten van de Belgische bevolking ouder dan 15 jaar. Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid; 2007.
EFSA Panel on Dietetic Products, Nutrition, and Allergies (NDA). Scientific opinion on principles for deriving and applying dietary reference values. 2010.
World Health Organization. Diet, nutrition, and the prevention of chronic diseases. Report of a WHO Study Group. Geneva: World Health Organization;1990.
World Health Organization. Guideline: sugars intake for adults and children. Geneva: World Health Organization; 2015.