Select your language

Andere informatie en diensten van de overheid : www.belgium.be  belgium

De veerkracht van een gezondheidssysteem kunnen we omschrijven als het vermogen ervan om de impact van brutale verstoringen op te vangen en "terug te veren" – met andere woorden: zich zodanig aan te passen dat het de noodzakelijke diensten op een aanvaardbaar niveau kan blijven leveren, zo snel mogelijk weer optimaal kan functioneren, zijn structuur en werking kan versterken en in de toekomst mogelijk minder kwetsbaar wordt voor gelijkaardige verstoringen.

Veerkracht van het gezondheidssysteem is een relatief nieuw concept dat al aan interesse begon te winnen jaren voordat de COVID-19-pandemie op een brutale manier het cruciale belang ervan wereldwijd onder de aandacht bracht. 

Die grote gezondheidscrisis bood de onderzoekers een (laat ons hopen) unieke kans om de veerkracht van het Belgische gezondheidssysteem te evalueren aan de hand van een aantal indicatoren die aangeven hoe het de COVID-19-crisis heeft opgevangen en aangepakt. 

De indicatoren in deze sectie hebben betrekking op drie belangrijke aspecten van veerkracht:

  • Het vermogen om voldoende personeel te voorzien en te behouden, binnen een context waarin zorgpersoneel af te rekenen had met een verhoogde werkdruk, een hoog risico om zelf ziek te worden en aanzienlijke psychologische druk (R-1, R-2, R-3, R-12)
  • Het vermogen om essentiële gezondheidsdiensten en routine dienstverlening in de volksgezondheid te behouden, binnen een context waarin een aantal ziekenhuis- en andere gezondheidsgerelateerde activiteiten moesten worden afgebouwd, ofwel om materiaal en personeel vrij te maken voor de behandeling van COVID-19-patiënten, ofwel om contacten en potentiële blootstelling aan het virus voor patiënten en personeel te beperken (R-4 en R-5);
  • Het vermogen om de bestaande capaciteit op te schalen (bijvoorbeeld in afdelingen voor intensieve zorg die geconfronteerd werden met een verhoogde vraag door de pandemie) en om nieuwe gezondheidsdiensten in te voeren, zoals telegeneeskunde, contactopvolging, grootschalige testing en, zodra er vaccins beschikbaar waren, de massale vaccinatie van de bevolking (R-6 tot R-11).

Twee andere indicatoren, met betrekking tot de perceptie over de mate van voorbereidheid van de overheid op een volgende pandemie (R-13) en tot de paraatheid van het land om risico’s voor de volksgezondheid aan te kunnen (R-14), werden geëvalueerd in bijkomende analyses. Die zijn hieronder terug te vinden. 

Voldoende zorgpersoneel garanderen en behouden (R-1, R-2, R-3, R-12)

Een grote gezondheidscrisis zoals de covidpandemie zet zorgprofessionals onvermijdelijk onder grote druk en stress door de verhoogde werklast, die mogelijk nog groter wordt door meer werkverzuim, omdat zorgpersoneel zelf fysiek ziek wordt of psychisch uitgeput raakt. Om hen in staat te stellen hun cruciale rol in de strijd tegen het coronavirus te blijven vervullen en op andere vlakken een aanvaardbaar niveau van dienstverlening te kunnen bieden, namen landen wereldwijd maatregelen om hen bijkomend te ondersteunen op praktisch, financieel en psychologisch vlak.

In dit deel trachten we te beoordelen hoe succesvol België was in het gemotiveerd en fysiek en psychologisch gezond houden van zorgpersoneel in deze moeilijke omstandigheden. De beoordeling gebeurt aan de hand van indicatoren met betrekking tot het percentage zorgprofessionals dat overwoog het beroep te verlaten (R-1), het aantal ziekenhuisbedden dat moest worden gesloten wegens personeelsgebrek of overmacht (R-2) en het aantal vacatures voor verpleegkundigen (R-3). We voegden nog een indicator toe voor het aantal zorgprofessionals dat op een "personeelsreservelijst" staat (R-12).

Hulp- en zorgverleners die overwegen het beroep te verlaten (% van respondenten, Power to Care) (R-1)

Deze indicator is gebaseerd op de ‘Power to Care’-enquête, die Sciensano en LIGB - KU Leuven tussen april 2020 en september 2021 in 8 rondes hebben afgenomen. Aan de respondenten werd gevraagd om hun symptomen van acute en chronische stress (bv. angst, slapeloosheid, moeilijkheden om zich te ontspannen of te concentreren, enz.) en andere persoonlijke en werkgerelateerde problemen (depressie, eenzaamheid, onzekerheid, enz.) te beoordelen. We richtten ons voornamelijk op het percentage respondenten dat overwoog het beroep te verlaten (d.w.z. degenen die een score van 7 of hoger gaven aan dit item in de enquête); andere zaken werden als secundaire indicatoren onderzocht.

Resultaten
  • Het percentage hulp- en zorgverleners dat overwoog het beroep te verlaten, steeg van 15,4% in april 2020 tot 27,6% in september 2021, met pieken en dalen die samenvielen met de pieken en dalen in het aantal COVID-19-gevallen. Die trend lag hoger in Wallonië en lager in Vlaanderen, behalve tijdens de laatste enquêteronde. Voor Wallonië beschikken we slechts over de resultaten van de laatste 4 rondes.
  • Dit percentage bereikte een piek van 35,4% in december 2020 bij verpleeg- en zorgkundigen die in een ziekenhuis werkten, en bleef zeer hoog, nl. 32,5% tijdens de laatste enquêteronde in september 2021.
  • Op basis van een andere enquête, uitgevoerd tussen december 2021 en februari 2022, overwoog 43,9% van de verpleegkundigen werkzaam op een intensieve zorg-afdeling zijn/haar job op te geven terwijl 26,5% eraan dacht het verpleegkundig beroep volledig te verlaten. Dit laatste percentage lag hoger in Wallonië (37,5%) en Brussel (34,9%) dan in Vlaanderen (17,4%).
  • De prevalentie van symptomen van chronische stress bleef consequent hoog tussen april 2020 en september 2021, vooral voor vermoeidheid en het gevoel onder druk te staan. De prevalentie van symptomen van acute stress daalde daarentegen in de loop van de pandemie.

Link naar de technische fiche en gedetailleerde resultaten

Figuur R1 - Aandeel respondenten met een hoge score voor "overweegt om te stoppen met het uitoefenen van het beroep"
Bron: Sciensano (Power to Care)
Note: Rondes 1-4 beperkt tot Vlaanderen en Brussel.
Aantal ziekenhuisbedden dat moest worden gesloten wegens personeelsgebrek of overmacht (R-2)

Personeelstekorten zijn niet nieuw, zeker niet als het gaat om ziekenhuisverpleegkundigen. Tijdens de pandemie werd dit probleem mogelijk nog groter. Zo hadden ziekenhuizen hun zorgpersoneel meer dan ooit nodig om de instroom van covidpatiënten op te vangen, maar kwamen ze vaak nog meer personeel tekort, omdat sommige zorgprofessionals zelf besmet werden door het virus (en dus ziek werden of zich moesten isoleren) of omdat ze gewoonweg de extra stress niet aankonden.

In België werd het absenteïsme van zorgpersoneel in sommige settings bestudeerd, maar we beschikken niet over uitgebreide gegevens. Daarom kozen we ervoor om ons te richten op het aantal ziekenhuisbedden dat tijdelijk moest worden gesloten wegens afwezigheden onder het personeel of andere oncontroleerbare redenen ("overmacht"); de registratie ervan liep tussen 22 november 2021 en 31 december 2022.

Resultaten
  • Het totale percentage ziekenhuisbedden dat werd gesloten wegens afwezigheid van personeel of overmacht schommelde tussen 5,4% en 10,1% tijdens de registratieperiode. Op het hoogtepunt, in december 2021-januari 2022, ging het over ongeveer 4.000 bedden.
  • Gedurende het grootste deel van de registratieperiode werden intensieve zorg-bedden verhoudingsgewijs meer getroffen dan andere. Het percentage gesloten intensieve zorg-bedden varieerde tussen 7,1% en 11,0%. In september 2022 waren meer dan 10% van de erkende intensieve zorg-bedden gesloten, tegenover 8% van alle ziekenhuisbedden.
  • Gelijkaardige trends werden waargenomen in alle gewesten met betrekking tot het percentage gesloten ziekenhuisbedden (alle types).
  • Het percentage gesloten intensieve zorg-bedden was het hoogst in Brussel (14,1%-22,7% over de registratieperiode) en het laagst in Vlaanderen (4,8%-10,5%), behalve tijdens de zomer van 2022. In Wallonië varieerde het tussen 5,2% en 12,9%.
  • Er waren aanzienlijke verschillen tussen de provincies, zowel voor de algemene ziekenhuisbedden als voor de intensieve zorg-bedden. In de provincie Luxemburg werden tijdens de registratieperiode gemiddeld 30,2% van de ziekenhuisbedden en 17,9% van de intensieve zorg-bedden gesloten.

Link naar de technische fiche en gedetailleerde resultaten

Figuur R2 - Aandeel ziekenhuisbedden dat gesloten is omwille van personeelsuitval of overmacht
Bron: FOD Volksgezondheid
Aantal vacatures voor verpleegkundigen (R-3)

Verpleegkundigen spelen een sleutelrol in de gezondheidszorg, zowel in de ziekenhuizen en andere zorginstellingen als in de eerstelijnszorg en de thuiszorg. In de meeste landen vormen verpleegkundigen de grootste groep zorgverleners, hetgeen betekent dat een tekort aan hen gemakkelijk kan leiden tot problemen met toegang tot zorg of een negatieve invloed kan hebben op de kwaliteit van zorg.
In de meeste geïndustrialiseerde landen zijn dergelijke tekorten helaas al langer een probleem. De situatie is er niet op verbeterd door de aanzienlijke druk die de covidpandemie op deze zorgprofessionals heeft gelegd (zie ook R-1). Ook in België verlopen de aanwervingen steeds moeizamer, vooral in de ziekenhuizen. Het aantal niet ingevulde vacatures voor verpleegkundigen geeft weer hoe groot het tekort is en hoe moeilijk het is om geschikte kandidaten te vinden. Dit cijfer geeft ons waardevolle informatie over het vermogen van de gezondheidszorg om tijdens een crisis haar activiteiten in stand te houden of snel te hervatten (veerkracht) en om op lange termijn vlot te blijven draaien (duurzaamheid).

Resultaten
  • In december 2021 waren er in de Belgische ziekenhuizen 2.572 vacatures voor verpleegkundigen (voltijds equivalenten of VTE), waarvan de meeste in Vlaanderen (1.293,6 VTE), gevolgd door Wallonië (704,6 VTE) en Brussel (573,9 VTE). De meesten rekruteerden verpleegkundigen met een bachelordiploma (A1).
  • Het aantal vacatures voor verpleegkundigen in ziekenhuizen steeg sterk tijdens de covidpandemie, met pieken in september 2021 voor Wallonië (+100,3% ten opzichte van september 2019) en Vlaanderen (+62,4%), en in december 2021 voor Brussel (+68,3% ten opzichte van december 2019). We merken weliswaar op dat we niet beschikken over cijfers voor 2020; deze waren mogelijk nog slechter.
  • Er zijn geen recentere gegevens beschikbaar, waardoor het onmogelijk is om na te gaan of het aantal vacatures voor verpleegkundigen sindsdien opnieuw op het niveau is gekomen van vóór de pandemie.

Link naar de technische fiche en gedetailleerde resultaten

Aantal zorgprofessionals dat op een personeelsreservelijst staat (R-12)

Voor heel wat landen was een mogelijk tekort aan zorgprofessionals tijdens de covidpandemie een reden tot bezorgdheid. Een van de strategieën om hierop voorbereid te zijn, was het opstellen van reservelijsten van vrijwilligers met een medische achtergrond (bv. artsen of verpleegkundigen die recent op pensioen gingen, studenten geneeskunde, deeltijdse werknemers, enz.). Dergelijke lijsten werden in België bijvoorbeeld aangelegd in Vlaanderen, Wallonië, Brussel en de Duitstalige Gemeenschap. Vrijwilligers konden zich via speciale platforms registreren.

Resultaten

•    In totaal registreerden de verschillende onderzochte platformen voor deze indicator iets minder dan 19.000 zorgprofessionals: 12.779 in Vlaanderen, 5.865 in Wallonië, 133 in Brussel en 37 in de Duitstalige Gemeenschap. Deze cijfers zijn echter moeilijk te vergelijken omdat de gegevensverzameling voor de platformen niet op dezelfde manier gebeurde (andere tijdschema's, andere definities van geïncludeerde zorgprofessionals, enz.). Daarom moeten we zeer voorzichtig zijn bij het trekken van algemene conclusies voor België, zeker omdat onze gegevens niet alle bestaande initiatieven omvatten (bv. reservelijsten van werknemers uit de openbare sector met een medische achtergrond).

Link naar de technische fiche en gedetailleerde resultaten

Behoud van essentiële gezondheidsdiensten en reguliere openbare gezondheidsdiensten (R-4, R-5)

De covidpandemie heeft niet alleen een impact gehad op het fysieke en psychologische welzijn van zorgpersoneel, ze verstoorde ook de reguliere gezondheidsdiensten, waaronder diensten die we als essentieel kunnen beschouwen. Dit deel beoordeelt het vermogen van het systeem om reguliere zorg te blijven verlenen in tijden van crisis aan de hand van indicatoren die cijfers vergelijken voor verschillende ziekenhuisactiviteiten (R-4) en voor nieuwe diagnoses van invasieve kanker (R-5) tijdens de pandemie en vlak daarvoor.

Aantal essentiële reguliere chirurgische activiteiten in het ziekenhuis (R-4)

Van midden maart tot begin mei 2020 en tijdens de daaropvolgende pieken van de pandemie werd aan de Belgische ziekenhuizen gevraagd om electieve activiteiten (d.w.z. alle geplande consultaties, onderzoeken en ingrepen die naar een later tijdstip konden worden verschoven) stop te zetten of te beperken om materiaal, verpleegkundig personeel en artsen voor te behouden voor de behandeling van covidpatiënten. "Essentiële" activiteiten waren nog steeds toegestaan, maar aangezien het onderscheid tussen essentiële en niet-essentiële activiteiten nooit formeel werd vastgelegd, lijken ook deze te zijn aangetast, zij het in mindere mate.

Deze indicator onderzoekt op basis van cijfers van voorgaande jaren (2018-2019) of het niveau van essentiële reguliere chirurgische activiteiten lager was dan verwacht (R-4). We keken ook naar de impact van de pandemie op verschillende andere factoren zoals niet-essentiële chirurgische activiteiten, bepaalde dringende en niet-dringende ziekenhuisactiviteiten, het aantal opnames in ziekenhuizen, op de spoedafdelingen en de psychiatrische afdelingen (R-4, secundaire indicatoren).

Resultaten
  • In april 2020 handhaafden de Belgische ziekenhuizen slechts 56,9% van hun chirurgische activiteiten die als essentieel worden beschouwd, alsook 29,8% van hun gemengde activiteiten (essentieel of niet contextafhankelijk) en 5,7% van hun niet-essentiële activiteiten. De daaropvolgende dalingen waren beperkter voor alle categorieën.
  • We zagen een grote, maar tijdelijke daling van de uitgaven in april 2020 in vergelijking met een jaar ervoor voor een deel van de activiteiten voor dringende ziekenhuiszorg. Voor niet-dringende activiteiten was er een nog sterkere daling, zowel in april als in november 2020.
  • In 2020 was er een duidelijke verstoring in de spoedopnames en de psychiatrische opnames.

Link naar de technische fiche en gedetailleerde resultaten

Figuur R4 - Aandeel van chirurgische activiteit dat behouden werd (ten opzichte van de verwachte situatie op basis van gegevens van 2018-2019)
Bron: Audit Ziekenhuizen RIZIV - FOD Volksgezondheid - FAGG
Aantal nieuwe diagnoses van invasieve kankers (R-5)

De onderbreking van de geplande activiteiten tijdens de pandemie had ook gevolgen voor de screenings, waaronder de programma’s voor bevolkingsonderzoek (bijvoorbeeld voor borst-, baarmoederhals- en dikkedarmkanker). Als gevolg daarvan waren er tijdens de eerste golf van de pandemie aanzienlijk minder nieuwe kankerdiagnoses dan verwacht omdat minder tumoren werden opgespoord. Vermits een behandeling meer slaagkans heeft wanneer de kanker in een vroeg stadium wordt ontdekt, is deze vertraging in de diagnosestelling zorgwekkend. Daarom is het aantal nieuwe diagnoses van invasieve kankers een nuttige indicator om te beoordelen in hoeverre het systeem in staat is activiteiten te handhaven die strikt genomen niet dringend of essentieel zijn, maar toch verstrekkende gevolgen kunnen hebben.

Resultaten
  • In 2020 lag het aantal nieuwe diagnoses van invasieve kanker in België 19,3% lager in maart, 39,0% lager in april en 21,7% lager in mei ten opzichte van het gemiddelde van 2017-2019 voor de overeenkomstige maanden. Dat komt neer op respectievelijk 1.222, 2.181 en 1.366 ‘ontbrekende’ kankerdiagnoses. Op het hoogtepunt, in april, was deze daling duidelijk sterker in de leeftijdsgroepen boven de 40 jaar.
  • Het aantal nieuwe diagnoses lag in juni terug op het verwachte niveau, en in september 2020 zagen we een grote stijging (+19,9%) ten opzichte van het gemiddelde voor 2017-2019. De cijfers bleven vervolgens redelijk stabiel – hoewel gemiddeld iets hoger dan verwacht – tot december 2021.
  • Overal in België waren de trends vergelijkbaar; nochtans waren de dalingen sterker in Brussel, zonder grotere stijgingen daarna.
  • Alle soorten kankerdiagnoses volgden ongeveer dezelfde trends, maar met variaties qua omvang

Link naar de technische fiche en gedetailleerde resultaten

Figuur R5 - Percentage verschil in aantal nieuwe diagnoses van invasieve kanker in de periode 2020-2021 ten opzichte van de periode 2017-2019
Bron: Stichting Kankerregister

Versterking van de beschikbare capaciteit en introductie van nieuwe diensten (R-6 tot R-11)

Een grote gezondheidscrisis zoals een pandemie heeft mogelijk een impact op het zorgpersoneel en op de reguliere diensten. Bovenal vormt ze uiteraard ook een probleem op zich dat onmiddellijke maatregelen vereist om de ziekte te beperken, te monitoren, te behandelen en, als het kan, uit te roeien. In het geval van COVID-19 werd de ziekenhuiscapaciteit in de betrokken diensten versterkt om de toestroom van ernstige gevallen op te vangen. Ook moesten er aanbevelingen worden geformuleerd om contacten tussen personen te beperken en om het aantal besmettingen te drukken. Er dienden strategieën te worden uitgewerkt om gevallen op te sporen (testing) en contacten te traceren (contact tracing). In een later stadium werden vaccinatiecampagnes van een nooit eerder geziene omvang opgezet.

Dat alles heeft tegelijk een boost gegeven aan innovatieve methodes die buiten deze specifieke context veel trager van de grond zouden zijn gekomen, zoals telegeneeskunde. Dit vermogen om snel te schakelen naar nieuwe oplossingen als respons op nieuwe situaties of behoeften is onderdeel van de factoren die een systeem veerkrachtig maken.

Deze sectie bevat indicatoren met betrekking tot de bezetting van bedden op intensieve zorg (IZ) door COVID-19-patiënten (R-6), tot het aantal huisartsencontacten tijdens de pandemie (via de conventionele weg of via telegeneeskunde) (R-7) en tot het testen op COVID-19 (R-8), contact tracing (R-9) en vaccinatie (R-10, R-11).

Ziekenhuizen waar de bezettingsgraad van erkende IZ-bedden door COVID-19-patiënten hoger ligt dan 60% (in % van de algemene ziekenhuizen met erkende IZ-bedden) (R-6)

De IZ kwam tijdens de pandemie zwaar onder druk te staan en op sommige plaatsen werd de vraag uiteindelijk groter dan het normale aantal beschikbare IZ-bedden. Om dat op te vangen, namen heel wat landen maatregelen om bijkomende bedden beschikbaar te maken, piekcapaciteit of “surge capacity” genoemd. In België werd de capaciteit op IZ snel met maar liefst 60% verhoogd.

Bedden zijn één ding, gekwalificeerd personeel om de patiënten in die bedden te verzorgen, is evenwel een andere zaak. Al snel bleek dat de meeste ziekenhuizen niet voldoende verpleegkundigen met specifieke IZ-expertise hadden om deze bijkomende bedden te bestaffen. De benutting van die bijkomende capaciteit om de overvloed aan COVID-19-patiënten te verzorgen (te weten een bezettingsgraad van de erkende IZ-bedden door COVID-19 patiënten hoger dan 60%, of “IC-overflow”) kan bijgedragen hebben tot de ziekenhuismortaliteit binnen deze populatie. Na een paar maanden werden ziekenhuizen daarom aangemoedigd om de COVID-19-patiënten beter te verdelen tussen de instellingen (met behulp van een overkoepelende coördinatiestructuur) in plaats van de bijkomende capaciteit op intensieve zorg te gebruiken.

Uit de beschikbare data kan niet met zekerheid geconcludeerd worden of bepaalde ziekenhuizen overbelast waren terwijl andere wel nog beschikbare bedden hadden. Deze indicator focust daarom op het aantal ziekenhuizen met hoge aantallen COVID-19-patiënten in erkende IZC-bedden (dat zijn dus hun “normale” IZ-bedden, los van de piekcapaciteit). Dat geeft ons een idee van de variatie tussen de ziekenhuizen; onrechtstreeks kunnen we ook uitmaken of de patiënten zodanig werden verdeeld dat de risico’s met betrekking tot een overflow beperkt bleven.

Resultaten
  • Tijdens de eerste golf van de pandemie was tot 69,7% van de erkende IZ-bedden in België bezet door COVID-19-patiënten. Dat percentage liep op tot 76,7% tijdens de tweede golf. Het lag systematisch hoger in Brussel dan in de andere gewesten, ook tussen de golven door.
  • Tijdens de eerste golf kreeg tot 70,4% van de ziekenhuizen in België te maken met een overflow op IZ. Dat percentage bereikte 80,6% tijdens de tweede golf. In april 2021 had nog maar 30% van de ziekenhuizen met een overflow op intensieve zorg te kampen, terwijl de globale bezettingsgraad voor COVID-19-patiënten in erkende IZ-bedden nog steeds bijna 50% bedroeg. In december 2021, toen de bezettingsgraad voor COVID-19-patiënten in erkende IZ-bedden op nationaal niveau boven de 40% lag, kampte nog slechts 10% van de Belgische ziekenhuizen met een IZ-overflow.
  • Brussel registreerde het hoogste percentage ziekenhuizen met een overflow op IZ tijdens de eerste golf, Wallonië tijdens de tweede golf. In april 2021, toen de globale bezettingsgraad voor COVID-19-patiënten in erkende IZ-bedden nog steeds bijna 50% bedroeg, kampte slechts 21,6% van de Vlaamse ziekenhuizen met een overflow op IZ, tegenover 41,7% in Wallonië en 54,5% in Brussel. Deze gewestelijke verschillen verdwenen tijdens de latere golven.
  • Het vermelden waard is dat de bezettingsgraad van IZ-bedden die specifiek beschikbaar waren voor COVID-19-patiënten (met inbegrip van piekcapaciteit indien van toepassing) nooit de 100% heeft bereikt, ook al kwam het in de buurt (tot 92,4% in december 2021). Dat wijst erop dat België in staat is geweest om de IZ-capaciteit voor COVID-19 aan te passen aan de golven van de pandemie.

Link naar de technische fiche en de gedetailleerde resultaten

Figuur R6 - Aandeel ziekenhuizen met bedbezetting in intensieve zorgen door COVID-19 patiënten boven 60%
Bron: FOD Volksgezondheid
Aantal contacten met een huisarts (met inbegrip van teleconsultaties) (R-7)

Raadplegingen via de telefoon, videobellen of andere virtuele communicatiemiddelen konden in ons land tot voor kort op weinig enthousiasme rekenen. Tijdens de pandemie werden ze evenwel plots onthaald als een welkome oplossing voor een volstrekt nieuw probleem: hoe konden we essentiële zorg toegankelijk houden zonder patiënten en artsen bloot te stellen aan een mogelijke besmetting? Vanaf de eerste golf van de pandemie, in maart 2020, werden tijdelijke urgentiemaatregelen getroffen om teleconsultaties in de eerstelijnszorg in België toe te laten en volledig terug te betalen. Vanaf augustus 2022 werd dit tijdelijke systeem vervangen door een permanente regeling, met een beperkt remgeld voor de patiënt.

De wil en het vermogen om snel te schakelen naar een nieuwe oplossing voor een nieuwe behoefte is een waardevolle indicator voor de veerkracht van het zorgsysteem. Het gebruik en de doeltreffendheid ervan meten ten opzichte van face-to-face consultaties is evenwel geen gemakkelijke opdracht, aangezien het totale aantal huisartsencontacten mogelijk ook beïnvloed werd door de pandemie. We focussen daarom op het totale aantal contacten met huisartsen (met inbegrip van teleconsultaties) tijdens de pandemie als belangrijkste indicator. In onze bijkomende analyses bestudeerden we ook het aantal face-to-face contacten tijdens dezelfde periode, evenals het aandeel van teleconsultaties in het totale aantal contacten. Nadien vergeleken we het aantal contacten tijdens en voor de pandemie, met en zonder de teleconsultaties.

Resultaten
  • Tijdens de eerste golf van de COVID-19-pandemie registreerden de drie Belgische gewesten een aanzienlijke terugval van het aantal face-to-face contacten met huisartsen, met ter compensatie een toename van de teleconsultaties.
  • In april en mei 2020 was er een beperkte verstoring van de activiteit: het aantal huisartsencontacten (inclusief teleconsultaties) daalde tot respectievelijk 92% en 85% vergeleken met dezelfde maanden in 2019. In juni 2020 was het aantal huisartsencontacten (inclusief teleconsultaties) evenwel gelijk aan of zelfs groter dan in 2019.
  • De evolutie van het globale aantal huisartsencontacten was vergelijkbaar in alle gewesten, maar het aandeel van teleconsultaties lag systematisch hoger in Wallonië en in Brussel dan in Vlaanderen.

Link naar de technische fiche en de gedetailleerde resultaten

Figuur R7 - Aantal contacten (teleconsultaties inbegrepen) met een huisarts (proportie ten opzichte van het aantal contacten in dezelfde maand in 2019)
Bron: RIZIV
Gemiddelde duur tussen afname van een COVID-19-test en testresultaat (R-8)

Gevallen van COVID-19 vaststellen aan de hand van tests is essentieel om uit te maken wanneer een persoon moet worden geïsoleerd en zijn/haar contacten moeten verwittigd worden om het ontstaan van besmettingshaarden te voorkomen en te beheersen. In België werd de testcapaciteit snel uitgebreid tijdens de eerste weken van de pandemie. Opdat deze strategie werkelijk doeltreffend zou zijn, is het evenwel van belang dat het resultaat van de test zo snel mogelijk na de afname beschikbaar is. Als het resultaat te lang uitblijft, is het immers niet ondenkbaar dat mensen die mogelijk besmet zijn, niet langer in isolatie willen blijven “uit voorzorg” en dat hun contacten niet verwittigd kunnen worden alvorens ze anderen hebben besmet.

De Europese instanties bevolen aan om hoogstens 24 uur te laten verstrijken tussen de aanvraag van de test en het meedelen van het resultaat. Aangezien meerdere factoren de benodigde tijd voor de uitvoering van een test kunnen beïnvloeden, focussen we hier op de tijdspanne tussen de afname van de test en het meedelen van het resultaat, wat een betere indicator is van de testcapaciteit in ons land. De gegevens daarover waren beschikbaar vanaf september 2020.

Resultaten
  • De gemiddelde duur tussen de test en het resultaat was het hoogst in september-oktober 2020, met uitschieters tot anderhalve dag (1,7 in Brussel en Wallonië). Het percentage mensen dat hun testresultaat binnen de 24 uur ontving was op dat moment 50-60%.
  • Vanaf november 2020 bleef de tijdspanne tussen afname en resultaat korter dan één dag in de drie gewesten, zelfs wanneer er een groot aantal tests moest worden uitgevoerd. Zo goed als alle testresultaten werden binnen de 24 uur meegedeeld.

Link naar de technische fiche en de gedetailleerde resultaten

Figuur R8 - Gemiddelde duur tussen staalname en testresultaat (in dagen)
Bron: Sciensano
Gemiddelde duur tussen een positieve COVID-19-test en start van de contact tracing (R-9)

Samen met testen kan contact tracing – alle recente contacten van een persoon met een bevestigde besmetting (de “indexpatiënt”) identificeren en verwittigen – waardevol blijken om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen. Tenminste als die snel kan worden opgestart nadat de indexpatiënt het virus heeft opgelopen (best binnen de 24 uur na de diagnose) en als voldoende mensen daadwerkelijk aan het systeem meewerken. De Belgische gegevens waren beschikbaar vanaf september 2020.

Resultaten
  • Gedurende zo goed als de hele bestudeerde periode (september 2020-oktober 2021) verstreek er gemiddeld minder dan één dag tussen het testresultaat en de opstart van de contact tracing, en dat in de drie gewesten van het land.
  • De tijdspanne was het langst tijdens de tweede COVID-19-golf (september-oktober 2020), toen er een groot aantal mensen moest worden gecontacteerd.
  • Globaal lag het percentage gecontacteerde personen binnen de 24 of 48 uur na een positief testresultaat hoog (respectievelijk meer dan 80% en bijna 100%) gedurende zo goed als de hele bestudeerde periode.
  • In alle gewesten had minder dan de helft van de gecontacteerde mensen (die wilden antwoorden op enkele bijkomende vragen) de Coronalert-app geïnstalleerd, en nog minder (7-17%) maakten er actief gebruik van om hun contacten na een besmetting te verwittigen. Dat is niet voldoende om van een efficiënt systeem te kunnen spreken.
  • De gegevens vanaf oktober 2021 (toen de delta- en omikronvarianten cicruleerden) konden niet worden geanalyseerd doordat het aantal indexgevallen dat moest worden gecontacteerd aanzienlijk toenam. Dat leidde ertoe dat een hoog percentage indexgevallen niet kon worden gecontacteerd (tot 67% tijdens de week van 15 november 2022 tegenover gemiddeld 8-9% gedurende de bestudeerde periode).

Link naar de technische fiche en de gedetailleerde resultaten

Figuur R9 - Gemiddelde duur tussen testresultaat en aanvang van contact tracing (in dagen)
Bron: Sciensano
COVID-vaccinatie tijdens de voorbije zes maanden (minstens één dosis, % van de bevolking) (R-10, R-11)

In de context van de COVID-19-pandemie werden sneller dan ooit nieuwe vaccins ontwikkeld en goedgekeurd. Die werden dan massaal toegediend in het kader van grootschalige vaccinatiecampagnes in de hoop het virus een halt toe te roepen of op zijn minst de verwoestende effecten ervan in te dijken. In België werd de eerste vaccinatiecampagne eind 2020 gelanceerd, te beginnen met de bewoners en het personeel van de woonzorgcentra, gevolgd door de zorgprofessionals, de 65-plussers, de jongere volwassenen met onderliggende aandoeningen en uiteindelijk de rest van de bevolking.

Het percentage gevaccineerde personen – de zogenaamde “vaccinatiedekking” – werd in de weken en maanden na de start van de vaccinatiecampagnes grondig opgevolgd. In deze sectie focussen we op de evolutie van het percentage van de globale bevolking en van de 65-plussers die minstens één vaccindosis hebben gekregen in de voorafgaande zes maanden. Dat geeft ons een overzicht van de eerste fases in de uitrol van de vaccinatie tegen COVID-19, maar ook van de deelname aan latere boostercampagnes.

Resultaten
  • In België kreeg meer dan 97% van de 65-plussers en bijna 90% van de globale volwassen bevolking hun eerste vaccindosis (primovaccinatie). Voor de volwassen bevolking lag de dekkingsgraad boven het gemiddelde van de EU-27 (77,0%) en van de EU-14 (88,5%) landen.
  • Meer dan 90% van de 65-plussers en meer dan 76,3% van de volwassenen kreeg ook een eerste boostervaccin. Voor de volwassen bevolking scoort ons land daarmee ook boven het gemiddelde van de EU-27 (65,4%) en van de EU-14 (73,1%) landen.
  • Het aandeel van de bevolking dat minstens één dosis kreeg in de voorafgaande zes maanden daalde na de eerste boostercampagne. Dat is volkomen normaal, aangezien de volgende boostercampagnes meer dan zes maanden uit elkaar lagen. Het percentage is evenwel veel lager gebleven dan de aanvankelijke dekkingsgraad, zelfs tijdens de nieuwe campagnes (met uitschieters van 70,1% voor de 85-plussers, 68,1% voor de 65-plussers en 38,0% voor de globale volwassen bevolking), wat wijst op een tanend succes van de boostervaccins.
  • De tweede en derde boostercampagne waren succesvoller in Vlaanderen, mogelijk als gevolg van andere strategieën voor het uitnodigen van de patiënten in de verschillende gewesten van het land.
  • Eind 2022 had 37,6% van de volwassenen en 65,8% van de 65-plussers in België minstens één vaccindosis gekregen gedurende de voorafgaande zes maanden, maar dat aandeel bleef aanzienlijk groter in Vlaanderen.
  • 60% van de zorgverstrekkers was eind mei 2021 gevaccineerd, midden november 2021 was dat 90%. Het aandeel zorgprofessionals die ook een booster kregen, piekte op 83,4% (tegenover 76,3% voor de globale volwassen bevolking). Eind 2022 had 48,2% van hen minstens één vaccindosis gekregen in de voorafgaande zes maanden.

Link naar de technische fiche en de gedetailleerde resultaten

Figuur R10 - Percentage van de bevolking van 18 jaar of ouder dat minstens één dosis van een COVID-19 vaccin kreeg in de zes voorgaande maanden
Bron: Sciensano
Figuur R11 - Percentage van de bevolking van 65 jaar of ouder dat minstens één dosis van een COVID-19 vaccin kreeg in de zes voorgaande maanden
Bron: Sciensano

Percentage respondenten die vinden dat de overheid voorbereid is op een volgende pandemie (Trust-enquête) (R-13)

Recente studies hebben aangetoond dat vertrouwen in de overheid uiterst belangrijk is in de context van een gezondheidscrisis zoals de COVID-19-pandemie: als mensen vertrouwen hebben in de beleidsmakers die beslissingen nemen, zijn ze ook meer geneigd om de aanbevelingen op te volgen (bijvoorbeeld aangaande social distancing, de mondmaskerplicht of vaccinatie). Dat kan op zijn beurt zorgen voor lagere besmettingscijfers en minder mortaliteit.

Vertrouwen hangt nauw samen met de manier waarop de bevolking het vermogen van de overheid inschat om lessen te trekken uit een gezondheidscrisis zoals de COVID-19-pandemie en zo beter voorbereid te zijn op gelijkaardige voorvallen in de toekomst. Die paraatheid is onderdeel van de veerkracht van het gezondheidssysteem.

Resultaten
  • In 2021 stelde ongeveer 37% van de Belgische respondenten dat ze overtuigd waren dat de overheid voorbereid was op een volgende pandemie. Dat is minder dan de gemiddelden voor de EU-14 (49%) en de EU-27 (48%).

Link naar de technische fiche en de gedetailleerde resultaten

Figuur R13 - Percentage van de respondenten dat aangeeft hoe waarschijnlijk het is dat de overheid voorbereid is op de volgende pandemie (2021)
Bron: OESO Vertrouwensonderzoek 2021

Paraatheid van het land tegenover volksgezondheidsrisico’s en noodsituaties (gemiddelde score op een schaal van 1 tot 100) (R-14)

Deze indicator is gebaseerd op de globale gemiddelde score (alle capaciteiten) van de Internationale Gezondheidsregeling (International Health Regulations, IHR), die informatie verstrekt over de paraatheid van een land ten aanzien van volksgezondheidsrisico’s en noodsituaties op basis van een tool voor zelfevaluatie. 

De IHR vloeien voort uit een overeenkomst tussen alle lidstaten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) om samen te werken aan de wereldwijde veiligheid op het vlak van gezondheid. Het zijn bindende juridische instrumenten om de capaciteit van landen te garanderen en te verbeteren om risico's voor de volksgezondheid en noodsituaties op nationaal en internationaal niveau te voorkomen, op te sporen, te signaleren en erop te reageren, zonder onnodige belemmering van het internationale verkeer en de internationale handel. Het gaat om een totaal van 13 kerncapaciteiten (bijvoorbeeld surveillance, reactie, paraatheid, coördinatie, risicocommunicatie, personeel…) die geëvalueerd worden op een schaal van 1 tot 100 en ingedeeld in 5 niveaus (van 1 = geen capaciteit tot 5 = duurzame capaciteit).

Resultaten

•    In België bleef de globale IHR-score stabiel op niveau 5 (tussen 81 en 100%) tussen 2010 en 2020, om nadien te dalen naar niveau 4 (tussen 61 en 80%) in 2021 en 2022.
•    In 2022 was de globale score voor België (63%) lager dan de gemiddelden voor de EU-14 (77%) en de EU-27 (76%).

Link naar de technische fiche en de gedetailleerde resultaten

Figuur R14a - Gemiddelde IHR-score voor alle capaciteiten: internationale vergelijking (2010-2022)
Bron: WHO-gegevens 2023
Figuur R14b - Gemiddelde IHR-score voor alle capaciteiten: internationale vergelijking (2022)
Bron: WHO-gegevens 2023