Met preventieve zorg bedoelen we zorg die erop gericht is het ontstaan van een ziekte te voorkomen (primaire preventie, bijv. door vaccinatie) of een ziekte in een zo vroeg mogelijk stadium vast te stellen, zodat de behandeling snel kan worden opgestart en de ernst of de mortaliteit afneemt (secundaire preventie, bijv. door screeningsprogramma's voor kanker). Preventieve zorg is niet hetzelfde als curatieve zorg. Deze laatste is pas van toepassing wanneer een ziekte wordt opgemerkt na het ontstaan van symptomen.
Preventie is in de breedste zin van het woord zowel een individuele (gezond eten, aan sport doen, stoppen met roken enz.) als een publieke verantwoordelijkheid (organiseren van screeningsonderzoeken, vaccinaties, gezondheidsvoorlichting enz.). We analyseren hier enkel de preventiemaatregelen die door het gezondheidszorgsysteem worden georganiseerd.
In België valt de preventieve zorg onder de verantwoordelijkheid van de gefedereerde entiteiten, maar sommige interventies blijven de verantwoordelijkheid van de federale overheid. Zo zijn het bijvoorbeeld de gemeenschappen en de gewesten die de screeningsprogramma's voor kanker organiseren, maar is het RIZIV verantwoordelijk voor de terugbetaling van bepaalde onderzoeken (baarmoederhalsuitstrijkjes, mammografieën).
Het preventiebeleid van een land vereist dat er langetermijnstrategieën worden opgezet, aangezien voordelen pas na vele jaren meetbaar zijn.
Het hoofdstuk preventieve zorg bevat 3 categorieën van indicatoren die zijn geselecteerd om de verwezenlijking van de preventiedoelstellingen van ons gezondheidssysteem te beoordelen:
- indicatoren met betrekking tot vaccinatie
- indicatoren met betrekking tot het opsporen van kanker
- indicatoren met betrekking tot preventieve mondzorg
(a) Met uitzondering van de populatie in woonzorgcentra, (b) De incidentie van mazelen heeft een grote variabiliteit afhankelijk van opkomende epidemieën. 2017 was een epidemiejaar in Wallonië en Brussel, (c) Gedurende de voorbije twee jaar voor borstkankerscreening, (d) Gedefinieerd als minimum twee contacten met een tandarts die plaatsvonden in twee verschillende jaren, bekeken over een periode van drie jaar, (e) 2012 gegevens, (1) OESO Health Statistics 2018, NR: Niet Relevant.
Primaire preventie - Vaccinatie
Vaccinatie is een van de krachtigste en meest kostenefficiënte vormen van preventie. Vaccinatie biedt niet alleen bescherming voor de gevaccineerde mensen, maar biedt ook een bepaalde mate van collectieve bescherming voor de bevolking.
De indicatoren voor vaccinatie die in dit verslag zijn weerhouden, kunnen worden onderverdeeld in:
- vaccinatie van kinderen en adolescenten (polio, difterie/tetanus/kinkhoest, pneumokokken, mazelen) (P1 tot P3);
- vaccinatie van ouderen (griep) (P-4);
- incidentie van ziekten die door vaccinatie voorkomen hadden kunnen worden (bijv. mazelen) (P-5).
P1-1, P1-2, P2, P3 Vaccinatie van kinderen en adolescenten
Er zijn drie indicatoren weerhouden om het vaccinatiestatuut van de Belgische populatie kinderen en adolescenten te evalueren:
- Percentage kinderen tussen 18 en 24 maanden die volledig zijn ingeënt tegen polio (4 doses) (P-1-1)
- Percentage kinderen tussen 18 en 24 maanden die volledige zijn ingeënt tegen difterie/tetanus/kinkhoest (4 doses) (P-1-2)
- Percentage kinderen en adolescenten die volledig zijn ingeënt tegen mazelen (2 doses) (P-2)
- Percentage kinderen tussen 18 en 24 maanden die volledig zijn ingeënt tegen pneumokokken (3 doses) (P-3)
De vaccins tegen poliomyelitis, difterie, tetanus en kinkhoest maken deel uit van de vaccinaties die door de Europese autoriteiten worden aanbevolen. Daarnaast heeft België de internationale overeenkomst voor de uitroeiing van mazelen ondertekend, wat neerkomt op een vaccinatiegraad van 95% voor de eerste en tweede dosis van het vaccin tegen mazelen.
Aangezien vaccinatie een regionale bevoegdheid is, worden de vaccinatiepercentages gemeten aan de hand van door de gemeenschappen en gewesten georganiseerde regionale vaccinatieonderzoeken. Deze onderzoeken worden iedere 3 tot 4 jaar uitgevoerd (iedere 5 tot 6 jaar in Brussel). Het 'nationale' aantal is dus berekend op basis van het gewogen gemiddelde van de 3 regionale aantallen.
RESULTATEN
- Vaccinatie tegen poliomyelitis (P-1-1): de kritieke drempel die door de WHO wordt aanbevolen (90%) is bereikt in de drie regio's, maar de nationale drempel van 95% die door de Hoge Gezondheidsraad wordt aanbevolen niet.
- Vaccinatie tegen difterie/tetanus/kinkhoest (P-1-2): het percentage kinderen dat volledig is ingeënt is 93%. Dit percentage is stabiel en ligt iets boven de door de WHO aanbevolen drempel (90%), maar blijft lichtjes onder de kritieke drempel voor kinkhoest. Er duiken nog steeds behoorlijk wat kleine kinkhoestepidemieën op.
- Vaccinatie tegen pneumokokken (P-3): de nationale dekkingsgraad is bevredigend.
- Vaccinatie tegen mazelen (P-2): voor de eerste dosis is de door de WHO aanbevolen dekking (95%) in 2016 bereikt in Vlaanderen en in Wallonië (voor Brussel was er geen nieuw onderzoek). Voor de tweede dosis was de dekking te laag in de drie regio's, vooral in Wallonië en in Brussel. Verschillen in berekeningsmethoden kunnen echter leiden tot een onderschatting van de cijfers voor Wallonië en Brussel.
- Lange tijd was de vaccinatiegraad in Wallonië en Brussel lager dan in Vlaanderen, maar de laatste cijfers tonen aan dat deze kloof in Wallonië aan het dichten is (in Brussel was er in 2015-2016 geen onderzoek bij zuigelingen). De enige uitzondering is de tweede vaccinatiedosis tegen mazelen (MMR2), die veel lager blijft in Wallonië.
Bronnen: officiële nationale schattingen (Sciensano) berekend op basis van regionale resultaten
Jaar |
2009 |
2012 |
2016 |
Onderzoeken gebruikt voor |
VL2008 |
VL2012 |
VL2016 |
Polio 4 |
93,0% |
92,0% |
93,0% |
DTP 4 |
93,0% |
91,9% |
92,7% |
Pneumokokken (PCV) 3 |
93,3% |
93,6% |
|
Mazelen 1 |
94,5% |
95,6% |
95,7% |
Mazelen 2 |
83,1% |
85,0% |
85,1% |
Groen: bereikt de kritieke drempelwaarde en het nationale doel; Geel: bereikt de kritieke drempel, maar niet het nationale doel, of zeer dicht bij de kritieke drempelwaarde; Rood: ver van de drempel / doelstelling
Vaccinatie en aantal doses |
Vlaanderen 2012 |
Brussel 2012 |
Wallonie 2012 |
Vlaanderen 2016 |
Brussel 2015 |
Wallonie 2015 |
polio 4 |
93,2% |
91,1% |
90,4% |
93,6% |
- |
92,9% |
DTP 4 |
93,0% |
91,1% |
90,4% |
93,0% |
- |
92,9% |
Pneumokokken 3 |
96,5% |
90,1% |
89,2% |
94,9% |
- |
92,9% |
Mazelen 1 |
96,6% |
94,1% |
94,4% |
96,2% |
- |
95,6% |
Mazelen 2 |
92.5% |
75.5% |
75.5% |
93.4% |
75.0% |
75.0% |
Groen: bereikt de kritieke drempelwaarde en het nationale doel; Geel: bereikt de kritieke drempel, maar niet het nationale doel, of zeer dicht bij de kritieke drempelwaarde; Rood: ver van de drempel / doelstelling
Naar technische fiche en gedetailleerde resultaten
Vaccinatie van ouderen tegen de griep (P-4)
Vaccinatie tegen de seizoensgriep wordt beschouwd als de meest doeltreffende voorzorgsmaatregel om de frequentie en ernst van infecties met het influenzavirus te verminderen. In België wordt deze vaccinatie momenteel aanbevolen voor (onder andere) alle mensen van 65 en ouder en voor alle mensen die in een woonzorgcentrum wonen.
Als doelstelling beveelt de WHO een vaccinatiepercentage van 75% aan voor ouderen.
Het percentage ouderen (65+) die in het voorgaande jaar tegen de griep zijn ingeënt is een belangrijke indicator voor de evaluatie van de toegankelijkheid van de preventieve zorg. Deze indicator wordt berekend op basis van terugbetalingsgegevens voor het vaccin van het RIZIV.
Hier vindt u een specifieke analyse van deze indicator voor mensen die met een chronische ziekte leven.
RESULTATEN
- In 2016 was 54,7% van de mensen die 65 of ouder zijn (en die niet in een ROB/RVT verblijven) ingeënt tegen de griep, wat ruim onder de doelstelling van de WHO (75%) is.
- Sinds 2009 (63,6%) blijft dit cijfer gestaag afnemen, voornamelijk in Wallonië en in Brussel, maar deze daling is ook merkbaar in het merendeel van de landen van de EU-15. Desalniettemin blijkt uit de cijfers van 2013 dat België zich boven het gemiddelde van de EU-15 bevindt.
- Er zijn grote verschillen afhankelijk van de leeftijdscategorie: de dekkingsgraad is maar 40,1% voor de categorie 64 tot 69 jaar, maar is 68,8% voor de categorie ouder dan 80.
- Het vaccinatiepercentage is hoger in Vlaanderen (60,6%) dan in Wallonië (50,1%) en in Brussel (47,8%).
- Voor ouderen die in een woonzorgcentrum wonen verloopt de aankoop van het vaccin niet op dezelfde manier in alle gemeenschappen, waardoor er geen directe vergelijking kan worden gemaakt. Uit een sensitiviteitsanalyse van de cijfers van Wallonië en Brussel blijkt echter dat de dekking (82%) in deze populatie (die ongeveer 8,5% van de oudere bevolking vertegenwoordigt) veel hoger ligt.
- Voor mensen die recht hebben op een verhoogde tegemoetkoming is er geen probleem om toegang te krijgen tot het griepvaccin.
Bron: IMA
Bron: IMA
Note: Personen die in een instelling verblijven, worden van de analyse uitgesloten (zie technische fiche voor meer informatie)

Bron: OESO health data 2018

Bron: OESO health statistics 2015

Naar technische fiche en gedetailleerde resultaten
Incidentie van mazelen (P-5)
De mazelen is een erg besmettelijke virale aandoening met frequente complicaties (30%) die heel ernstig kunnen zijn: in 4 gevallen op 1000 kan de ziekte leiden tot een permanente aantasting van de hersenen (mazelenencefalitis) of tot overlijden. De Europese landen hebben zich er tegenover de WHO toe verbonden deze ziekte uit te roeien; het doel is de incidentie terug te brengen tot minder dan 1 per miljoen inwoners.
Vaccinatie tegen de mazelen is in 1985 in België geïntroduceerd. Sindsdien komt deze ziekte veel minder vaak voor, maar er doen zich met tussenpozen nog steeds epidemieën voor. In 2011 is er een noemenswaardige epidemie geweest en in 2017 nog een, met name in Wallonië en in mindere mate in Brussel. Dat komt waarschijnlijk doordat bepaalde groepen mensen niet of niet volledig zijn ingeënt, in het bijzonder door ouders die niet willen dat hun kind wordt gevaccineerd, maar ook door volwassenen die nooit zijn gevaccineerd. Dat versterkt de noodzaak om de vaccinatiedekking te verbeteren en daar zijn continue en gerichte inspanningen voor nodig. Niet alleen om de 95% dekking te bereiken die door de Hoge Gezondheidsraad wordt aanbevolen, maar ook om niet-gevaccineerde volwassenen op te sporen en te vaccineren.
RESULTATEN
- In België varieerde het incidentiepercentage van de mazelen tussen 1 en 9 per miljoen sinds het begin van de opvolging (2003), uitgezonderd in de jaren met een epidemie (2011 en 2017) waarin dit respectievelijk 55 en 31,6 per miljoen bedroeg (Figuur 5).
- In Brussel is de gemiddelde incidentie het hoogst, gevolgd door Wallonië en vervolgens door Vlaanderen. Maar in 2017 trof de epidemie voornamelijk Wallonië, wat de incidentie verhoogde tot 80,8 per miljoen. In Brussel bedroeg de incidentie 20,1 en in Vlaanderen 6,3.
- Het uitroeien van de mazelen is zowel op Europees als op Belgisch niveau een uitdaging (Figuur 6). Om deze doelstelling te halen, moeten we een voldoende dekkingsniveau (95%) bereiken voor de 1e en de 2e vaccinatiedosis. Dat is nog niet het geval, zeker niet voor de tweede dosis.
Bron: Sciensano, unit “Epidemiology of Infectious Diseases”
Bron: ECDC
Naar technische fiche en gedetailleerde resultaten
Secundaire preventie – Het opsporen van kanker
Een screening voor kanker is een onderzoek dat dient om een (beginnende) kanker op te sporen bij mensen die geen symptomen hebben en die dus a priori in goede gezondheid verkeren. Een screening is iets heel anders dan een diagnose. Dat is een onderzoek (soms hetzelfde) dat wordt uitgevoerd bij iemand die symptomen (zoals een knobbeltje in de borst of bloed in de ontlasting) heeft en bij wie men een vermoeden van kanker heeft. Het doel van screening is het verlagen van de globale mortaliteit als gevolg van kanker in de hele bevolking, terwijl een vroegtijdige diagnose gericht is op het behandelen van de ziekte en indien mogelijk het verlengen van het leven van de persoon bij wie het onderzoek wordt uitgevoerd.
Aangezien een screening wordt uitgevoerd bij mensen die (a priori) in goede gezondheid verkeren, is het heel belangrijk dat het uitgevoerde onderzoek geen te grote risico's met zich meebrengt die het verwachte voordeel bij de bevolking als geheel zouden doen afnemen. Zo mag een mammografie of een colonoscopie – allebei onderzoeken die een bepaald risico met zich meebrengen, hoe minimaal ook – niet worden gebruikt voor de algehele bevolking, als er geen bewijs is dat de mortaliteit bij deze bevolking daalt als gevolg van deze onderzoeken. Daarom wordt een mammografie niet aanbevolen bij vrouwen die jonger zijn dan 50 en wordt een colonoscopie niet bij iedereen onmiddellijk uitgevoerd.
We analyseren 3 indicatoren die verband houden met het opsporen van borstkanker.
Screening voor borstkanker (P-6 en P-7)
Bij vrouwen is borstkanker de vaakst voorkomende vorm van kanker en de voornaamste doodsoorzaak als gevolg van kanker (ongeveer 20% van alle overlijdens als gevolg van kanker bij vrouwen).
Sinds het begin van de jaren 2000 bestaat er in België een nationaal screeningsprogramma voor borstkanker dat zich richt op vrouwen tussen 50 en 69 jaar. Vrouwen in deze leeftijdscategorie ontvangen iedere twee jaar een uitnodiging om gratis deel te nemen aan dit programma in de erkende afdeling radiologie/senologie van haar keuze. De mammografieën die in het kader van dit programma worden uitgevoerd, worden uitgevoerd volgens een gestandaardiseerde procedure die op basis van Europese kwaliteitsnormen is vastgesteld. De leeftijdscategorie is vastgesteld op 50 tot 69 jaar omdat op deze leeftijd het opsporen van borstkanker in een vroeg stadium het meeste kans op genezing biedt. Dit georganiseerde screeningsprogramma valt onder de verantwoordelijkheid van de regio's, maar de mammografieën worden terugbetaald door het RIZIV.
Daarnaast kunnen vrouwen er ook voor kiezen om hun screening te laten uitvoeren buiten het georganiseerde programma om. Deze zogenaamd 'opportunistische' screening bestaat meestal uit een klinisch onderzoek door een specialist, een mammografie en vaak ook een echografie. Dit duurdere onderzoek is niet op uitnodiging, maar op eigen initiatief. Er is geen bewijs dat het doeltreffender is dan georganiseerde screening, vooral omdat het niet gestandaardiseerd is en niet onderworpen is aan kwaliteitscontroles. Het wordt echter wel als diagnostisch test door het RIZIV terugbetaald .
Er worden twee indicatoren gebruikt om de deelname aan borstkankerscreenings te meten:
- Het percentage vrouwen tussen 50 en 69 jaar die in de voorgaande twee jaren een mammografie hebben ondergaan, ongeacht of dat gebeurde binnen het kader van het georganiseerde screeningsprogramma (P-6).
- Het percentage vrouwen tussen 50 en 69 jaar die in de voorgaande twee jaren een mammografie hebben ondergaan in het kader van het georganiseerde screeningsprogramma (P-7).
Het is interessant om deze twee indicatoren samen te bekijken, aangezien de eerste een maatstaf is voor de deelname aan het georganiseerde screeningsprogramma en de tweede een maatstaf voor de totale dekking bij vrouwen (in de aanbevolen leeftijdsgroep). Over het algemeen wordt voor deze interventie een dekking van 75% aanbevolen om een aanvaardbaar kosteneffectiviteitsniveau te bereiken.
Hier vindt u een analyse van deze indicator specifiek voor mensen die met een chronische ziekte leven.
RESULTATEN
- In 2016 bedroeg de totale dekking bij vrouwen (georganiseerde screening + opportunistische mammografieën) 61,7%. Dit percentage ligt hoger in Vlaanderen (67,4%) dan in Wallonië (53,9%) en Brussel (52,9%).
- De totale dekking is hoger voor de jongere vrouwen binnen de leeftijdscategorie (van 50 tot 69 jaar).
- De dekking van het georganiseerde screeningsprogramma is gestagneerd op landsniveau met ongeveer 33%, en met grote regionale verschillen: in Vlaanderen is de dekking gestegen (van 7,5% in 2001 naar 50,7% in 2016), in Brussel is de dekking sinds 2007 gestagneerd op ongeveer 10% en in Wallonië zelfs licht gedaald tot slechts 6,8% (Figuren 7 en 8).
- Zowel voor de georganiseerde screening als voor de totale dekking hebben de vrouwen die op sociaal-economisch niveau het kwetsbaarst zijn (vrouwen met een verhoogde tegemoetkoming) een lagere dekking dan de rest van de bevolking (24,9% tegenover 34,3% voor het screeningsprogramma en 48,1% tegenover 65,1% voor de totale dekking).
- Op internationaal niveau blijft de totale dekking onder het EU-15-gemiddelde en het aanbevolen screeningspercentage van 75%. Alleen Finland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk halen deze 75% en Ierland is er heel dicht bij.
Bron: IMA
Bron: IMA
Bron: IMA

Bron: IMA

Bron: OECD health data 2018

Bron: OECD health data 2018

Naar technische fiche en gedetailleerde resultaten
Overscreening voor borstkanker (QA-7)
Het nationale programma voor borstkankerscreening is gericht op vrouwen in de leeftijd van 50 tot 69 jaar, zoals aanbevolen op internationaal niveau (voor vrouwen die geen bekend familierisico hebben). Er is momenteel geen bewijs dat uitbreiding van een dergelijk programma naar jongere vrouwen (41-49 jaar) het aantal sterfgevallen door deze kanker zou verminderen. Evenmin is bekend wat de risico's zijn van verlenging van de periode waarin vrouwen worden blootgesteld aan straling van de mammografie. Er wordt echter onderzocht of er behoefte is om de leeftijdsgrenzen en modaliteiten van borstkankerscreening te veranderen.
Deze indicator “aandeel vrouwen van 41 tot 49 jaar die de afgelopen jaar zijn gescreend” biedt een maatstaf voor overscreening en ongeschikte screening; daarom is de indicator ook opgenomen onder gepastheid van zorg.
RESULTATEN
- Ondanks het feit dat borstkankerscreening momenteel pas vanaf de leeftijd van 50 jaar wordt aanbevolen, laat een derde van de vrouwen tussen 41 en 49 jaar zich ook screenen.
- Deze trend is meer uitgesproken in Wallonië (49%) en Brussel (47%), terwijl ze in Vlaanderen begint af te nemen (26% in 2016 tegenover meer dan 30% in 2007).
Born: IMA (EPS)
Note: Contact wordt gedefinieerd als twee contacten in twee verschillende jaren in de afgelopen drie jaar
Naar technische fiche en gedetailleerde resultaten
Mondhygiëne: Percentage van de bevolking dat regelmatig op controle gaat bij de tandarts (P-11)
Eten, praten, anderen onder ogen komen... Dat wordt allemaal moeilijker als je slechte tanden hebt! Maar een goede mondhygiëne is ook belangrijk voor de gezondheid in het algemeen. Een gebit dat in slechte staat is, kan namelijk het risico op bepaalde ziekten verhogen (met name hart- en vaatziekten). Regelmatig op controle gaan bij de tandarts zorgt ervoor dat problemen op tijd worden vastgesteld en kunnen worden verholpen voordat ze te ernstig worden, maar het zorgt er ook voor dat problemen voorkomen worden. Zo kan de tandarts de patiënt wijzen op goede preventiepraktijken (zoals goed poetsen) en profylactische handelingen uitvoeren (zoals tandsteen verwijderen of fluor aanbrengen).
Het is ook bekend dat sociaal-economisch achtergestelde mensen minder toegang hebben tot mondzorg en onvoldoende geïnformeerd zijn over het belang van preventief gedrag op dit gebied.
Het meten van het percentage van de bevolking (ouder dan 3 jaar) dat regelmatig bij de tandarts op controle gaat, is daarom een goede afspiegeling van de toegankelijkheid van preventieve zorg.
Hier vindt u een analyse van deze indicator specifiek voor mensen die met een chronische ziekte leven.
RESULTATEN
- Amper meer dan de helft (54,1%) van de Belgische bevolking is minstens twee keer bij de tandarts langs gegaan over een periode van twee verschillende jaren tussen 2014 en 2016. Dit percentage gaat in stijgende lijn (47% in 2008). (Figuur 14)
- De hoogste opkomst wordt waargenomen in de leeftijdsgroepen 5-14 jaar (66%) en 15-17 jaar (71%). De laagste opkomst wordt waargenomen bij heel kleine kinderen (3-4 jaar, 14%) en bij oudere mensen (75 en ouder, 36%). (een grafiek maken met deze cijfers?)
- Het percentage van de bevolking dat regelmatig bij de tandarts op controle gaat, ligt hoger in Vlaanderen (58%) dan in Wallonië (48%) en in Brussel (48%). (Figuur 15)
- Deze gegevens vergelijken met gegevens uit andere landen is lastig omdat de definitie van 'regelmatig bij de tandarts op controle gaan' per land verschilt.
Bron: IMA (Atlas)
Bron: IMA (Atlas)
